hoorcollege 5 Flashcards

(54 cards)

1
Q

drie fase behandeling eetstoornissen

A

1) pre-therapie
2) deeltijdbehandeling
3) nazorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pre-therapie

A
  • 1 dagdeel
  • ongeveer 3 maanden
  • patiënt vaak niet gemotiveerd
  • gewerkt aan motivatiebewerking
  • inzicht vergroten psycho-educatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

motivatiebewerking

A

inzicht teven in de nadelen van het hebben van eetstoornis, waardoor cliënt zijn motivatie zal verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

deeltijdbehandelingen

A
  • 2-5 dagen in de week
  • 3x3 maanden
  • gewerkt met voedingsmanagement, CGT, psychomotorische therapie, dramatherapie en instandhoudende factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

duur deeltijdbehandeling per week

A
  • anorexia 5 dagen
  • boulimia 2 dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ijsberg metafoor

A

bij eetstoornis is het eten slechts het zichtbare topje van de ijsberg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nazorg

A
  • 1 tot 2 dagen per week
  • gemiddeld half jaar
  • therapie afgebouwd in modules
  • focus op autonomie versterking en re-integratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

autonomie versterking

A

eetstoornis vaak deel identiteit, dus wie ben je zonder?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

re-integratie

A
  • patiënt leert om weer normaal leven te leiden en deel te nemen van maatschappij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fairburn model

A
  • beeld onderliggende factoren bij eetstoornissen
  • mensen met eetstoornis vaak disfunctioneel schema wanneer het gaat om zelfevaluatie door laag zelfbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onderliggende factoren volgens Fairburn

A
  • laag zelfbeeld
  • perfectionisme
  • moeite met omgaan emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2 redenen gebruik model Fairburn

A
  1. factoren aanpakken die onderaan de ijsberg zitten
  2. transdiagnostisch model -> toepasbaar alle eetstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

transdiagnostische behandeling

A

bij de behandeling van verschillende stoornissen die een persoon ervaart gefocust op onderliggende gemeenschappelijke factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tussen stoornis

A
  • angst en depressie
  • stoornissen hebben veel overeenkomsten waardoor ze gezien worden als transdiagnositsche factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

definitie transdiagnostische factoren

A

twee stoornissen hebben dezelfde onderliggende factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

binnen stoornissen

A
  • anorexia en boulimia nervosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

transdiagnostische factoren

A
  • vormen een risicofactor voor ontwikkeling en terugval stoornissen
  • spelen rol bij comorbiditeit
  • behandeling factoren zorgen voor vermindering klachten
  • factor moet opgenomen zijn in theoretisch model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

diagnose

A
  • verzamelnaam
  • geen verklaring ontstaan symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Competitive Memory Training (COMET)

A
  • negatief zelfbeeld
  • deeltijd
  • negatief zelfbeeld geen stoornis maar wel veelvoorkomend symptoom
  • kan belemmering zijn herstelproces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Brewin

A
  • kan gedachte niet veranderen
  • moeten leren aanmaken nieuwe geheugenpresentaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bospad metafoor

A
  • je kan een nieuw bospad creëren wat in het begin lastig te bewandelen is, maar hoe vaker je hem bewandelt, hoe makkelijker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

COMET

A
  • positieve eigenschappen voorgrond, leert wat iemand wel kan ipv niet
23
Q

3 rangvoorwaarden COMET

A
  1. individueel vs groepsdenken
  2. voelen vs denken
  3. geheugen
24
Q

individuele vs groepstherapie

A

individuele therapie maar in groepvorm

25
voelen vs denken
leren voelen wat je zelf eigenlijk al weet; positieve kwaliteiten echt gaan voelen
26
geheugen
je geheugen is een database met allerlei verschillende associaties, waarbij je slechts één betekenis tegelijk geactiveerd kan worden, afh van de context
27
retrival competition
het positieve geheugenpad moet veel gemakkelijker op te halen zijn dan het negatieve
28
functionele betekenissen activeren door
- emotionele saillantie verbeteren - herhaling - negatieve triggers en een positief zelfbeeld te combineren
29
emotionele saillantie verbeteren
zaken met sterke, emotionele lading onthouden mensen sneller en roepen ook vaak op
30
herhaling
herinneringen zoveel aandacht geven totdat het tot leven komt
31
basis van COMET 3 elementen
1. creëren van reële zelfwaardering 2. gerichtheid op positieve eigenschappen 3. gericht op voelen dat vs weten dat
32
fases behandeling COMET
1) vaststellen van negatief zelfbeeld 2) bepalen incompatibele positieve tegenbeeld 3) illustreren van een positief tegenbeeld 4) imaginatie en zelfspraak 5) aannemen van een lichaamshouding en gezichtshouding die past bij het positieve zelfbeeld 6) muziek 7. contracconditionering
33
contraconditionering
- koppelen van negatieve triggers aan het positieve zelfbeeld - geconcentreerde afleiding - in negatieve herinnering een positieve zelfspraak, lichaamshouding, gezichtsuitdrukking of muziek toepassen
34
COMET effectiviteit
- goede effectiviteit - zelfwaardering wel nog laag
35
autonomie
onafhankelijkheid en zelfstandigheid
36
relationele autonomie
jezelf aan kunnen passen aan de interactie met andere
37
autonomie-problematiek
- onzeker zijn - weinig gevoel eigenwaarde - moeite met herkennen of stellen van grenzen - zichzelf wegcijferen - afhankelijk van een ander voelen - schijnidentiteit - problemen met conflicten aangaan - onverantwoordelijk voelen voor anderen of gevoelens van andere overnemen
38
schijnidentiteit
zich sterker voordoen dan ze zijn
39
autonomie en gehechtheid
- zelfbewust zijn - gevoeligheid voor anderen - vermogen om nieuwe situaties te hanteren
40
zelfbewust zijn
bewustzijn van je eigen meningen, wensen en behoeften en het vermogen deze te uiten
41
gevoeligheid voor anderen
1) gevoelig voor de meningen, wensen en behoeften van anderen 2) empathie 3) het vermogen tot of behoefte aan intimiteit
42
vermogen om nieuwe situaties te hanteren
het vermogen om je snel op je gemakt te voelen in nieuwe situaties
43
transdiagnostische factor
- angst, stemmings, eet en persoonlijkheidsstoornissen lijken veroorzaakt te worden of in standgehouden te worden door autonomieproblematiek - laag zelfbewustzijn - hoge gevoeligheid voor anderen - laag vermogen om nieuwe situaties te herkennen
44
correlaties lage autonomie
- angststoornissen -> agorafobie, paniekstoornis en OCD - stemmingsstoornissen -> depressie - persoonlijkheidsstoornissen -> borderline en antipersoonlijkheidsstoornis - eetstoornissen - werkstress - ADHD - werk-thuis interferentie
45
werk-thuis interferentie
- proces waarbij aspecten van de werk- en thuis- situatie elkaar zo beïnvloeden dat moties, cognities en/of gedragingen in het ene domein van invloed zijn op emoties etc. in het andere domein
46
autonomie versterkende therapie
- vindt plaats in nazorg - psycho-educatie over zelfbewust zijn, gevoeligheid voor anderen en nieuwe situaties - opstellen autonomie-doelen
47
overlevingsstrategieën
coping mechanismen die helpen om de situatie te voorkomen -> eigen regie - aandachtsoefening - goed nieuws - voorzitter - inzicht familie geschiedenis - schema's over zelf en anderen - herlabelen negatieve momenten en valideren gevoelens - nieuwe strategieën bedenken
48
aandachtsoefening
stilstaan bij hoe je je voelt
49
goed nieuws
leren om het positief te bekijken, letten op je krachten
50
voorzitter
iemand die de tijd bijhoudt die je jezelf geeft
51
autonomie gerelateerde thema's
- aandachtsoefeningen - goed nieuws - grenzen - lichaam en seksualiteit - gedachten en emoties - individuele tijd
52
grenzen
je eigen en andermans grenzen testen tijdens sessies
53
lichaam en seksualiteit
mensen met autonomie problemen vinden het lastig om hun grenzen op dit gebied aan te gevem
54
effectiviteit
blijkt effectief door verschillende effecten: - effecten op autonomie, zelfbeeld, kwaliteit van leven en psychopathologie - effecten op agorafobie - autonomie versterkende therapie is niet statistisch significant kosten effectiever dan CGT