Boekhoofdstuk Young, Klosko & Weisman Flashcards

(21 cards)

1
Q

wie CGT niet goed op reageren

A

mensen met
- persoonlijkheidsstoornis
- karakterologische problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Karakterologische problemen effectiviteit verlagen CGT door

A
  • sommige boeken geen vooruitgang of vallen terug
  • soms worden de karakterologische problemen de focus van het onderzoek
  • sommige missen specifieke symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aannames traditionele CGT geschonden door karakterlogische patiënten

A
  • dat patienten zich aan het behandelprotocol houden
  • dat patiënten toegang krijgen tot hun cognities en emoties
  • dat patiënten met technieken hun problematische cognities en gedrag veranderen
  • patiënten kunnen na enkele sessies een samenwerkingsrelatie opbouwen met therapeut
  • patiënt heeft duidelijke problemen die het doelwit van de behandeling vormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

schematherapie ligt nadruk op

A

voor patiënten met karakterlogische problemen
- onderzoekt de oorspong van psychologische problemen in de kindertijd en adolescentie
- emotionele technieken
- goede therapeut-patiënt relatie
- onaangepaste copingstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nadruk interpersoonlijke relaties van patiënt

A
  • ontdekken patiënten dat hun problemen egodystonisch zijn
  • werken aan schema’s waarbij cognitieve, affectieve, gedragsmatige en interpersoonlijke strategieën worden gebruikt
  • wanneer ze terugvallen in disfunctionele patronen confronteert de therapeut hun
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cognitieve consistentei

A

de behoefte om een stabiel beeld van zichzelf en wereld te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vroege maladaptieve schema

A

een breed, doordringend patroon bestaande uit herinneringen, emoties, cognities en lichamelijke sensaties met betrekking tot zichzelf en relaties mer anderen, die ontwikkeld zijn in de kindertijd of adolescentie en uitgewerkt worden gedurende het leven en aanzienlijk disfunctioneel zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4 krachtigste en schadelijkste schema’s

A

1) verlating
2) wantrouwen
3) emotionele ontbering
4) gebrekkigheid/schaamte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

belangrijkste oorzaak vroege maladaptieve schema’s

A

negatieve ervaringen uit de kindertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

5 schemadomeinen

A
  1. ontkoppeling en afwijzing
  2. verminderde autonomie en prestatie
  3. beperkte grenzen
  4. gerichtheid op anderen
  5. onverwaakzaamheid en remming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onvoorwaardelijke (onconditionele) schema’s

A

bieden geen hoop
- wat het individu ook doet, zal denken dat hij incompetent, niet geliefd, buitenbeentje en slecht is en niets dat kan veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voorwaardelijke (conditionele) schema’s

A

beiden wel de mogelijkheid van hoop
- individu kan de uitkomt veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beste uitvoering vroege maladaptieve schema’s met:

A

Young Schema Questionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

freeman en model young

A

zwakke goedkeuring van vroege maladaptieve schema’s voorspellend voor grotere interpersoonlijke aanpassing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

carine en model young

A

ontdektte dat de schema’s As-II psychopathologie van andere soorten psychopathologie onderscheidden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

associatie tussen

A

vroege maladaptieve schema’s en persoonlijkheidsstoornissen

17
Q

twee schema operaties

A
  1. schema bestendig
  2. schemagenezing
18
Q

schemabestendig

A
  1. cognitieve vervormingen
  2. zelfvernietegende levenspatronen
  3. copingstijlen
19
Q

schema bestendig =

A

alles wat de patiënt doet (intern en gedragsmatig) dat het schema in
stand houdt.

20
Q

schemagenezing

A

verminderen van herinneringen, emoties, lichamelijke sensaties en cognities die verband houdt met het schema

21
Q

veranderingsfase

A
  • cognitieve technieken
  • experientele technieken
  • doorbreken van gedragspatronen
  • de therapeut-patient relatie