PD12.5: Een patiënt met antifosfolipiden syndroom Flashcards

(21 cards)

1
Q

symptomen antifosfolipiden syndroom

A
  • recidiverende zowel artiële als veneuze tromboses
  • stolseltjes onder de nagels in de winter (splinterbloedinkjes)
  • raynaud
  • gewrichtspijn in de winter
  • met kou blauwe ringen op bovenbenen
  • miskramen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

longembolie

A

-Een benauwd gevoel.
Pijn op de borst tijdens het ademhalen (of in de bovenrug)
Hoesten (soms zit daar bloed bij)
Een versnelde ademhaling.
Een verhoogde hartslag.
Zweten.
Een licht gevoel in het hoofd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

splinterbloeding

A

denk aan endocarditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

patho

A

antifosfolipidenantistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

lab

A
  • lupus positief
  • anti-cardiolipine antistoffen positief
  • Beta2GPI positief
  • weinig tekenen van een systemische auto-immuunziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

therapie

A

bloedverdunners (aspirine of laagmoleculaire heparine of beide)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ruiterembolus

A

verstopt alles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

lupus wordt … tijdens de zwangerschap

A

erger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in het algemeen worden auto-immuunziekten … tijdens zwangerschap

A

minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het kan ook secundair aan lupus ontstaan

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chronische biologisch fout-positieve luesserologie

A

vaak bij pt met chronische infecties of SLE. dit komt door auto-antistoffen tegen cardiolipine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

testen

A
  • lupus anticoagulans
  • anticardiolipine antistoffen
  • antistoffen tegen beta2glycoproteine I (zitten in het celmembraan, en hier worden de antistoffen dus tegen gemaakt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

paradox

A

bij stollingstest blijkt de stollingstijd verlengd, terwijl je dus wel thrombose krijgt.

zie antifosfolipiden in docu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

antifosfolipiden syndroom definitie

A

minstens 1 van:
-artriele en/of veneuze trombose
-recidiverende vruchtdood
plus:
-antifosfolipiden antistoffen
vaak ook:
▪ trombopenie
▪ livedo reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

belangrijke klinische verschijnselen

A

▪ arteriële en/of veneuze trombose
▪ recidiverende vruchtdood
▪ trombopenie
▪ livedo reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

APLS en abortus

A

meestal tijdens 2de semester

17
Q

3 vormen

A
  • thrombotic APS
  • obstetric APS
  • catastrophic APS
18
Q

anticardiolipine antistoffen bij herseninfarct normaal gesproken?

19
Q

behandeling

A

▪ reguliere antistolling: coumarines, heparine
* trombocytenaggregatie remmers: aspirine 80-100 mg/dag
▪ bij zwangerschap: laagmoleculaire heparine passeert placentabarrière niet
▪ Immunoglobuline therapie
▪ Plasmaferese
▪ statinen: beschermt tegen cerebrovasculaire accidenten

20
Q

prognose

A

verhoogde risico’s op:
* trombose (veneus en arterieel)
* bloedingen door antistollingsbehandeling
* vroege atherosclerose