Gedragsstoornissen Flashcards

(24 cards)

1
Q

Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen

A
  • Oppositional defiant disorder (ODD) = oppositionele opstandige stoornis
    o Ruzie maken, weinig geduld, vaak boos, snel geirriteerd, anderen de schuld geven
    o Vaak icm ontwikkelingsstoornis (ADHD, autisme etc)
  • Conduct disoerder (CD) = normoverschrijdend gedragsstoornis
    o Met dit gedrag kan je in aanraking komen bij politie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Depressieve-stemmingsstoornissen

A
  • Disruptieve mood dysregulation disorder (DMDD) = disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
    o Soort driftbuien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychopathie kenmerken

A
  • Beperkte prosociale emoties
  • Gebrek aan schuld
  • Ongevoelig, gebrek aan empathie
  • Onverschillig over niet-presteren
  • Vlak of deficiënt affect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Proactieve agressie

A

 Minder emotioneel
 Gedreven door verwachtingen van beloningen
 Pesten, overheersen, plagen, schelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Reactieve agressie

A

 Een vijandige daad die wordt getoond als reactie op een waargenomen dreiging of provocatie
 Gebrek aan controle
 Woede-uitingen, driftbuien en wraakzuchtige vijandigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oppositionele opstandige stoornis

A

A. Er is sprake van boze/prikkelbare stemming, brutaal/ongehoorzaam gedrag of ontevredenheid:
- Boze/prikkelbare stemming
- Ruziezoekend c.q. openlijk ongehoorzaam gedrag
- Wraakzucht
B. Én de verstoring in het gedrag gaat samen met lijdensdruk bij de betrokkene zelf of anderen in de onmiddelijke sociale omgeving of heeft een negatieve invloed op sociaal, schoolse of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

normoverschrijdend gedragsstoornis

A

A. Grondrechten van anderen, of belangrijke maatschappelijke normen/regels worden geschonden:
- Agressie jegens mensen en dieren
- Vernieling van eigendommen
- Bedrog/diefstal
- Ernstige overtredingen van regels
B. De gedragsstoornis veroorzaakt klinisch significante beperkingen in het functioneren op sociaal, school- of beroepsmatig gebied
C. Indien de betrokkene ouder is dan 18 jaar: er wordt niet voldaan aan criteria voor de antisociale-persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Specificeer of: bij normoverschrijdend gedrag

A
  • Met begin in de kindertijd
  • Met begin in de adolescentie: gunstiger beloop
  • Begin ongespecificeerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer specificeren normoverschrijvend gedrag

A

Met beperkte prosociale emoties
- Gebrek aan berouw of schuldgevoel
- Ongevoelig – gebrek aan empathie
- Onverschillig over prestaties
- Vlak/deficiënt affect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken ernstige moodswings

A
  • Extreme irritatie
  • Mood verandert zonder reden
  • Angstig voelen zonder reden
  • Paniek over dingen die niet zorgelijk zijn
  • Minder zelfvertrouwen dan normaal
  • Niet kunnen concentreren
  • Minder energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis

A

A. Ernstige recidiverende driftbuien die zich verbaal en/of in het gedrag manifesteren en die wat intensiteit of duur betreft in grove mate disproportioneel zijn t.o.v. de situatie/aanleiding
B. Driftbuien komen niet overeen met ontwikkelingsniveau
C. Driftbuien treden gemiddeld 3 keer of vaker per week op
D. De stemming tussen de driftbuien is persisterend prikkelbaar/boos gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag, en dit is door anderen waarneembaar
E. Criteria A-D zijn sinds >1 jaar aanwezig: in die periode is de betrokkene nooit gedurende >3 achtereenvolgende maanden geheel vrij geweest van de symptomen in criterium A-D
F. Symptomen in criteria A en D zijn in meer dan 2 van de settings aanwezig en in 1 of meer ernstig
G. De classificatie dient niet voor de eerste keer onder de 6 jaar of boven de 18 worden toegekend
H. O.b.v. anamnese of door observatie kan worden vastgesteld dat criteria A-E voor de 10 jarige leeftijd zijn begonnen
I. Er heeft zich nooit een duidelijke periode van meer dan 1 dag voorgedaan waarin de symptomen volledig hebben voldaan aan de criteria voor een manische of hypomanische episode m.u.v. duur
J. Het gedrag doet zich niet uitsluitend voor tijdens een episode van depressieve stoornis en kan niet worden verklaar door een andere psychische stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

comorbiditeit bij disruptieve stoornis

A
  • ADHD
  • Depressie
  • Angststoornissen
  • Middelenmisbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

prevalenties

A

ODD komt in 3% voor en even vaak bij mannen en vrouwen, CD in 2% en vaker bij mannen. Van DMDD is de prevalentie en het geslachtsverschil onbekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prognose mbt volwassen leeftijd

A
  • i.h.a. afname van ODD en CD symptomen, soms verdwijnen van diagnose
  • risico van ODD  CD voornamelijk bij dwars en uitdagend gedrag
  • Verhoogd risico op:
    o Persoonlijkheidsstoornissen, depressie, verslaving
    o Werkeloosheid, frequente baanwisselingen
    o Afhankelijkheid van sociale voorzieningen
    o Herhaalde echtscheidingen, wisselende relaties
    o Antisociale partner
    o Vroege zwangerschap
    o Kinderen met gedragsstoornissen
    o Financiële problemen
    o Criminaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gunstige prognostische factoren, omgeving

A
  • Sterke band met werk/familie
  • Oudste in kinderrij
  • Meer affectieve relaties
  • Rolmodel van hetzelfde geslacht
  • Goede relatie met minstens 1 volwassene
  • Steunend systeem
  • Externe steun van andere(n)
  • Versterking van positieve copingmechanismen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gunstige prognostische factoren, kind

A
  • Sociale competentie
  • Positieve copingmechanismen
  • Bovengemiddelde intelligentie
  • Goede schoolse vaardigheden
  • Goede schoolprestaties
  • Betere hechtingsmogelijkheden
  • Comorbide angststoornis (als bescherming)
17
Q

ongunstige prognostische factoren

A
  • vroege leeftijd van aanvang
  • veel (verschillende) gedragsproblemen
  • probleemgedrag in verschillende situaties
  • fysieke agressie
  • comorbiditeit met ADHD
  • lage intelligentie
  • kenmerken van ongevoeligheid en emotieloosheid
  • mannelijk geslacht
18
Q

etiologie: kindkenmerken

A
  • Temperament
  • Genetische factoren
  • Motivationele en aandachtsprocessen
  • Neurotransmitters
  • Autonoom zenuwstelsel: prikkelhonger
  • Executieve, verbale en sociale functies
  • Hormonaal
19
Q

etiologie: omgevingsinvloeden

A
  • Opvoedingskenmerken
  • Leeftijdgenoten
  • Schoolinvloeden
  • Pre-/perinataal (geboortecomplicaties)
20
Q

DD gedragsstoornissen

A
  • ADHD
  • Reactieve hechtingsstoornis
  • Ontremd sociaalcontactstoornis
  • Psychose/manie
  • Depressie
  • ASS
    ADHD en ODD hebben overlap symptomen, vooral in impulsiviteit.
21
Q

gedragstherapie

A

Operante conditionering: gaat om het leren van de gevolgen van gedrag
- Versterkers: doen gedrag toenemen
- Verzwakkers: doen gedrag afnemen
Met de behandeling focus je op het gedrag en de consequenties. Belonen van goed gedrag werkt vaak beter dan straffen.

22
Q

behandeling tm 12

A
  • Psycho-educatie
  • Parent management training (PMT) = oudertraining
  • Social problem solving skills training
23
Q

behandeling adolescent

A
  • Psycho-educatie
  • Gedragstherapeutische vormen van systeemtherapie (MST)
  • Farmacotherapie (ADHD medicatie, antipsychoticum)