Tentamenvragen + extra leren Flashcards

(84 cards)

1
Q

adaptieve afweermechanismen

A

sublimeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

neurotische afweermechanismen

A

isoleren van affect, verdringen, rationaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

primitieve afweermechanismen

A

devalueren, splitten, ageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem drie anatomische structuren die betrokken zijn bij centraal
neuropathische pijn.

A
  • de dorsale hoorn van het ruggenmerg
  • de thalamus
  • de insula
  • de somatosensibele hersenschors
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hemiballisme

A

onwillekeurige, heftige, slingerende bewegingen van de ledematen aan één kant van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hemichorea

A

neurologisch verschijnsel waarbij onwillekeurige, dansachtige bewegingen optreden aan één kant van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom wordt het enzym CaMK2 (calcium-calmoduline afhankelijke kinase
type 2) ook wel de moleculaire geheugen switch genoemd?

A

Na calcium influx wordt het enzym geactiveerd en fosforyleert het zichzelf zodat het langdurig actief blijf. Het is
vervolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke functie spelen de AMPA receptor, CaMK2 en de NMDA receptor in
synaptische plasticiteit?

A

De NMDA receptor wordt geactiveerd door presynaptisch glutamaat + gedepolariseerde postsynaptische membraan
(co-incidence detector). Daardoor kan Calcium in de cel stromen waardoor CaMK2 geactiveerd wordt. CaMK2
zorgt voor insertie van AMPA receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hierarchie psychiatrische stoornissen

A
  1. Neurocognitieve stoornissen (delier, dementie)
  2. Psychosespectrumstoornis
  3. Emotionele stoornis (bipolair/depressief, angst, persoonlijkheidsstoornis)
  4. Gedragsstoornis
  5. Stoornis met lichamelijke symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De AMPA receptor speelt een belangrijke rol bij geheugenvorming en long-term
potentiation (LTP).
Leg uit wat de rol van de AMPA receptor is in deze processen.

A

Bij leren of LTP worden er meer AMPA receptoren in de de postsynaptische membraan geplaatst (1) AMPA receptoren
zijn verantwoordelijk voor de Natrium influx (1). Hoe meer AMPA receptoren, des te meer natrium influx en des te groter is
de kans dat de post synaptische cel gaat vuren. Dus de hoeveelheid AMPA receptoren in de membraan is een maat van
de synaps sterkte (1).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen vegetatieve toestand en locked-in syndroom?

A

vegetatief: schade aan cortex

locked-in: schade aan voorzijde pons/piramidebanen/centraal motororisch neuron, en juist niet aan reticulaire formatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

corticale dementie

A

Afspraken vergeten
Geheugenstoornissen
Hippocampus atrofie
Ziekte van Alzheimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

subcorticale dementie

A

Traagheid
Stoornissen in aandacht en
concentratie
Strategische infarcten
Vasculaire dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

1e indruk status mentalis

A
  • uiterlijk
  • klachtenpresentatie: hoe wordt de klacht gepresenteerd (irritatie, onverschillig)
  • gevoelens en reacties van onderzoeker
  • contact en houding: oogcontact, houding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cognitieve functies status mentalis

A
  • bewustzijn, aandacht en concentratie, orientatie, geheugen en inprenting
  • intellectueel: oordeel, ziekte inzicht, abstractievermogen, executieve functies, geschatte intelligentie, spraak en taal
  • voorstelling, waarneming, zelfwaarneming
  • denken: vorm en inhoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

affectieve functies status mentalis

A
  • stemming
  • affect: aard, expressie
  • somatische klachten en verschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

conatieve functies status mentalis

A

psychomotoriek en spraak
* algemeen
* mimiek en gestiek
* spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hippocampus, waarbij betrokken?

A

Is belangrijk bij het vormen van nieuw declaratief geheugen (anterograde amnesie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar is de hippocampus niet bij betrokken?

A

non-declaratief geheugen (word-stam completion) en procedureel leren (golf spelen etc)

Niet nodig voor werkgeheugen

Niet betrokken bij opslaan of ophalen van lange termijn geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarin vindt priming (geheugen) plaats

A

neocortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarin vindt het procedureel geheugen plaats?

A

striatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarin is het associatieve geheugen, emotioneel?

A

amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarin is het associatief geheugen, skelet?

A

cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarin ligt niet non-associatief geheugen?

A

reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is het werkgeheugen?
Immediate memory (binnen seconden) gaat naar korte termijn geheugen (seconden tot minuten). Vindt plaats in de prefrontale cortex
26
Volgorde van geheugen
1. Acquisition 2. Encoding (protein modification) 3. Consolidation (protein synthese) 4. Long term storage (sleep) 5. Forgetting
27
Alzheimer
Begint vaak met stoornissen in het geheugen, orientatie in plaats en tijd en daarna ook visuoconstructie, taalproblemen en problemen met motoriek apathie, agitatie, depressie
28
Vasculaire dementie
traagheid, taalproblemen, motorische problemen apathie, wanen, angsten
29
Frontotemporale dementie
executief dysfunctioneren, taal, sociale cognitie gedragsvariant: * Is sluipend en langzaam progressief * vroeg verval sociaal gedrag * vroeg veranderd gedrag * vroeg ontstaan van emotionele vervlakking * vroeg verlies van ziekteinzicht * spraakstoornissen ontremming, apathie, agitatie, euforie, verminderd empathie
30
Lewy body dementie
▪ Fluctuaties in cognitie, verminderde aandacht en concentratie, visuele hallucinaties ▪ Lichamelijke stijfheid, traagheid in beweging ▪ Veranderingen in REM slaap visuele hallucinaties, depressie, slaapstoornissen, wanen
31
Waarin zit utility?
parietaalkwab
32
occipitaalkwab
visuele informatieverwerking, dorsale en ventrale stroom
33
temporaalkwab
object detectie en herkenning, prosopagnosia (gezichten herkennen niet goed)
34
frontaal
executive control: planning, beslissen, inhibitie
35
parietaalkwab
plaats, aandacht, hemi-neglect, utility, dopamine als beloning
36
agnosie
Stoornis in herkennen van informatie die via de (onaangedane) zintuigen binnenkomt
37
apraxie
Onvermogen om een complexe of aangeleerde handeling uit te voeren Niet tgv parese, sensibele stoornis, ataxie of begripsstoornis
38
cognitieve functies
gedachten: informatie waarnemen, opnemen, vasthouden, begrijpen, ordenen
39
affectieve functies
gevoelens: stemming, emoties, vegetatieve verschijnselen
40
conatieve functies
gedrag: motoriek, motivatie, impulsen, gedrag
41
episodisch geheugen
specifieke tijds- en plaatscontext - inprenting (consolideren) - vasthouden - opdiepen
42
semantisch geheugen
niet tijd- en context gebonden - woordenschat - feitenkennis
43
input limbisch systeem, direct
vanuit ruggenmerg en hersenstam, deels zonder tussenkomst thalamus (geur) of schors (vnl viscerale input)
44
input limbisch systeem, indirect
na processing in de schors (complexe informatie)
45
output limbisch systeem, direct
via hypothalamus en (autonome) centra in ruggenmerg en hersenstam
46
output limbisch systeem, indirect
via beïnvloeding van (sub)corticale systemen
47
drug targets serotonine
* re-uptake pomp * afbraak mono-amines door enzymen * postsynaptisch receptoren stimuleren of remmen * presynaptisch receptoren die serotonine en NA afgifte remmen en inhiberen
48
contralateraal
pijn en temperatuur
49
ipsilateraal
aanraking en druk
50
E1
geen reactie
51
E2
ogen openen bij pijn
52
E3
ogen openen bij aanspreken
53
E4
ogen spontaan open
54
M1
geen motorische reactie
55
M2
strekken op pijn
56
M3
buigen op pijn
57
M4
terugtrekken op pijn
58
M5
lokaliseren van pijn
59
M6
opdracht uitvoeren
60
V1
geen reactie
61
V2
onverstaanbaar
62
V3
inadequaat
63
V4
verward
64
V5
georiënteerd
65
Cluster A
Gedrag dat afwijkt van sociale normen. Mensen in dit cluster lijken vaak afgezonderd, wantrouwend of zonder affect.
66
Cluster A, stoornissen
* paranoïde * schizoïde * schizotypisch
67
Cluster B
Stoornissen met heftige emoties, impulsiviteit, instabiele relaties of drama.
68
Cluster B, stoornissen
* antisociaal * borderline * narcistisch * histrionisch
69
Cluster C
Mensen in dit cluster tonen angst, sociale geremdheid of zijn overmatig afhankelijk.
70
Cluster C, stoornissen
* ontwijkend * afhankelijk * dwangmatig
71
Waar kunnen MAO remmers toe leiden?
Ze remmen MAO-A, dit breekt normaal tyramine af. Met een remmer en het eten van tyramine-rijk voedsel kan een hypertensieve crisis optreden
72
anhedonie
niet meer kunnen genieten van dingen
73
Neglect (bijv. beschadiging rechterhersenhelft)
Probleem met aandacht aan één kant. * motorisch: linkerarm wordt niet bewogen * auditief: geluiden van links worden genegeerd * tactiel: aanraking links worden minder gevoeld * visueel: alleen rechterkant van bord wordt opgegeten
74
soporeus
diepe vermindering van bewustzijn, nauwelijks wakker te krijgen en reageert traag vaak tussen somnolentie en coma
75
vernauwd bewustzijn
er is bewustzijn, maar beperkt in helderheid en aandacht
76
somnolent
slaperig, persoon is wakker maar neigt naar slapen makkelijk wakker te maken
77
klimvezels
vormen verbindingen met Purkinjecellen (elke Purkinje wordt door één klimvezel geïnnerveerd, zorgt voor een sterke input) Zorgen voor excitatoire input die een foutsignaal kan geven
78
mosvezels
Geven informatie over zintuigelijke input, beweging en planning door aan granulacellen in het cerebellum. Deze geven via parallelvezels input aan Purkinjecellen Ze zorgen dus voor brede sensorimotorische input die het cerebellum verwerkt
79
Purkinjecellen
Ontvangen input van mosvezels en klimvezels. Output is remmend en gaat naar cerebellaire kernen. Reguleren en coördineren beweging door het moduleren van signalen naar motorische gebieden
80
Vestibulaire neuronen
Verwerken info over balans en positie van hoofd, sturen reflexen zoals VOR aan Verzenden signalen naar het cerebellum en ruggenmerg voor het reguleren van balans en houding
81
Broca afasie (expressief)
- Hakkelende spraak/spraakapraxie (effortful) - Spreekt weinig - Agrammatisme (telegramstijl) - Fonematische parafrasieën - Taalbegrip relatief goed - Is zich bewust van stoornis
82
Wernicke afasie (sensorisch)
- Spontane spraak vloeiend - Soms spraakdwang/ongeremde spraak - Benoemproblemen - Gestoord woordbegrip en objectkennis - Semantische parafasieën - Omschrijvingen - Neologismen - Patiënt is zich vaak niet bewust van de stoornis
83
Amnestische afasie
- Woordvindpauzes - Geen spraakdwang - Woordkennis en taalbegrip relatief goed - Nazeggen gestoord
84