Les 18 - En la aduana Flashcards
(74 cards)
1
Q
gaan langs
A
pasar por
2
Q
moeten
A
tener que
3
Q
iets
A
algo
4
Q
de sterke drank
A
el licor
5
Q
denk ik
A
creo
6
Q
het gebruikelijke
A
lo normal
7
Q
welke? (zelfstandig gebruik)
A
¿cuál?
¿cuál, ésta o ésa?
8
Q
de bagage
A
el equipaje
9
Q
de koffer
A
la maleta
10
Q
de tas
A
la bolsa
11
Q
de kleding
A
la ropa
12
Q
de schoenen
A
los zapatos
13
Q
openen
A
abrir
14
Q
dragen, bij zich hebben
A
llevar
15
Q
sluiten
A
cerrar
16
Q
maar natuurlijk!
A
claro!
17
Q
zo is het goed
A
está bien
18
Q
de uwe (enkelvoud)
A
suya
19
Q
de mijne
A
mía
20
Q
van u (meervoud)
A
sus
21
Q
passeren, doorgaan
A
pasar
22
Q
prettig
A
feliz
23
Q
wat een gedoe!
A
qué rollo!
24
Q
dit (ev, 3x)
A
este, esta, esto
25
deze (mv, 2x)
estos, estas
26
dat (ev, 3x)
ese, esa, eso
27
die (mv, 2x)
esos, esas
28
dat/die ... daar (ev, 3x)
aquel, aquel, aquello
29
die ... daar (mv, 2x)
aquellos, aquellas
30
dit boek
este libro
31
deze boeken
estos libros
32
dit jaar
este año
33
deze jaren
estos años
34
deze tafel
esta mesa
35
deze tafels
estas mesas
36
deze les
esta lección
37
deze lessen
estas lecciones
38
die krant
ese periódico
39
die kranten
esos periódicos
40
die zomer
ese verano
41
die zomers
esos veranos
42
die kamer
esa habitación
43
die kamers
esas habitaciónes
44
die fles
esa botella
45
die flessen
esas botellas
46
dat pakje daar
aquel paquete
47
die pakjes daar
aquellos paquetes
48
die jongen daar
aquel chico
49
die jongens daar
aquellos chicos
50
dat huis daar
aquella casa
51
die huizen daar
aquellas casas
52
dat meisje daar
aquella chica
53
die meisjes daar
aquellas chicas
54
dit is niet waar
esto no es verdad
55
dat is een leugen
eso es mentira
56
dit bevalt me, dat niet
esto me gusta, aquello no
57
dat lijkt me niet goed
aquello no me parece bien
58
dit is, dat wil zeggen
esto es
59
dat is het, zo is het, gelijk heb je
eso es
60
dat wel, dat is zeker
eso sí
61
niets daarvan!
Nada de eso!
62
hierom
por esto
63
daarom
por eso
64
werkwoorden op -ir met een -e in de stam
-e wordt -i, behalve als in de uitgang een -i met klemtoon staat (dus alleen bij ev. en 3e mv)
65
vervoeg pedis (vragen)
```
pido
pides
pide
pedimos
pedís
piden
```
66
herhalen
repetir (onregelmatig)
67
bedienen, dienen
servir (onregelmatig)
68
meten
medir (onregelmatig)
69
in olie bakken, braden
freír (onregelmatig)
70
lachen
reír (onregelmatig)
71
glimlachen
sonreír (onregelmatig)
72
concurreren
competir (onregelmatig)
73
ontslaan
despedir (onregelmatig)
74
verhinderen, belemmeren
impedir (onregelmatig)
