Les 8 - Hacer la compra Flashcards
(61 cards)
1
Q
acht
A
ocho
2
Q
achtste
A
octava
3
Q
boodschappen doen
A
hacer la compra
4
Q
wij gaan
A
vamos
5
Q
het fruit
A
la fruta
6
Q
de groenten
A
la verdura
7
Q
het ding
A
la cosa
8
Q
iets
A
algo
9
Q
de kropsla
A
la lechuga
10
Q
nog iets?
A
¿algo más?
11
Q
de kilo
A
el kilo
12
Q
hoeveel?
A
¿cuánto?
13
Q
zij kosten
A
cuestan
14
Q
honderd
A
cien (voor een zelfst.nw)
ciento (volledig)
15
Q
geeft u mij
A
déme (algemeen, letterlijk: geeft u mij)
póngame (markt, kruidenier, letterlijk: zet u voor mij neer)
16
Q
geven
A
dar
17
Q
de druif
A
la uva
18
Q
zoet
A
dulce
19
Q
deze
A
estas
20
Q
leggen, zetten, plaatsen
A
poner
21
Q
klein
A
pequeño / pequeña
22
Q
alles
A
todo
23
Q
even kijken
A
a ver
24
Q
zien
A
ver
25
het briefje (bankbiljet)
el billete
26
duizend
mil
27
het wisselgeld
la vuelta; el vuelto; el cambio
28
perfect
estupendo
29
een watermeloen
una sandía
30
een kleine
una pequeña (-o)
31
een examen afleggen
hacer un examen
32
aan iemand een cadeau geven
hacer un regalo
33
groente en fruit
fruta y verdura (let op: omgekeerde woordvolgorde tov NL)
34
hoeveel is het samen?
¿Cuánto es todo?
35
800
ochocientas
36
het bed
la cama
37
de boete
la multa
38
geel
amarillo
39
niets
nada
40
november
noviembre
41
de sneeuw
la niebe
42
de winter
el invierno
43
uitnodigen
invitar
44
een kus
un beso
45
het jaar
el año
46
de ananas
la piña
47
de zakdoek
el pañuelo
48
het bad
el baño
49
Vervoeging regelmatige ww op -er
- o
- es
- e
- emos
- éis
- en
50
lezen
leer
51
verkopen
vender
52
begrijpen
entender
53
vegen
barrer
54
een biertje
una cerveza
55
ijsjes
helados
56
de uitleg
la explicaciön
57
het trottoir
la acera
58
informeren naar de prijs (vooraf)
¿cuánto cuesta(n)?
| ¿cuánto vale(n)?
59
hoeveel kost het (bij de koop)
¿cuánto es?
¿cuánto es todo?
¿cuánto tengo que pagar?
60
de bloemkool
la coliflor
61
de thee
el té