Les 24 - Qué hiciste ayer? Flashcards
(60 cards)
1
Q
de maandag
A
el lunes
2
Q
de dinsdag
A
el martes
3
Q
de woensdag
A
el miércoles
4
Q
de donderdag
A
el jueves
5
Q
de vrijdag
A
el viernes
6
Q
de zaterdag
A
el sábado
7
Q
de zondag
A
el domingo
8
Q
ik herinner me
A
me acuerdo
9
Q
zoals gewoonlijk
A
como siempre
10
Q
gymnastiek doen
A
hacer gimnasia
11
Q
naar beneden gaan
A
bajar
12
Q
ontbijten
A
desayunar
13
Q
hoe lang
A
cuánto tiempo
14
Q
hoe lang doet hij erover?
A
cuánto tiempo tarda?
15
Q
gewoonlijk
A
normallmente
16
Q
beginnen met
A
empezar a
17
Q
precies
A
en punto
18
Q
de volgende
A
el próximo
19
Q
erover doen
A
tardar
20
Q
op de hoek
A
de la esquina
21
Q
gisteravond
A
anoche
22
Q
na
A
después de
23
Q
min of meer
A
más o menos
24
Q
naar bed gaan
A
acostarse
25
wat deed je gisteren?
qué hiciste ayer?
26
vervoeg hacer in de verleden tijd (pretérito definido)
```
hice
hiciste
hizo
hicimos
hicisteis
hicieron
```
27
vervoeg ser / ir in de verleden tijd (pretérito definido)
```
fui
fuiste
fue
fuimos
fuisteis
fueron
```
28
vervoeg tener in de verleden tijd (pretérito definido)
```
tuve
tuviste
tuvo
tuvimos
tuvisteis
tuvieron
```
29
Uitgangen pretérito definido bij regelmatige werkwoorden op -ar
```
é
aste
ó
amos
asteis
aron
```
(klemtoon altijd op de uitgang, nooit op de stam)
30
Verschil tussen
trabajo
trabajó
```
trabajo = ik werk
trabajó = ik werkte (klemtoon op uitgang)
```
31
Uitgangen pretérito definido bij regelmatige werkwoorden op -er en -ir
```
í
iste
ió
imos
isteis
ieron
```
(klemtoon altijd op de uitgang, nooit op de stam)
32
gebruik van de pretérito definido (v.t.)
geen enkele relatie tot het heden, objectief feit, het is afgedaan. Komt voor in combinatie met bepalingen van tijd als gisteren, in februari, afgelopen week, in het weekend etc.
33
eergisteren
anteayer
34
afgelopen maand
el mes pasado
35
een keer
una vez
36
onlangs
el otro día
37
pasgeleden
hace poco
38
in 1982
en 1982
39
op dat moment
en aquel momento
40
plotseling
de repente
41
vervoeg estar in de verleden tijd (pretérito definido)
```
estuve
estuviste
estuvo
estuvimos
estuvisteis
estuvieron
```
42
vervoeg dar in de verleden tijd (pretérito definido)
```
di
diste
dio
dimos
disteis
dieron
```
43
vervoeg haber (hulpww) in de verleden tijd (pretérito definido)
```
hube
hubiste
hubo
hubimos
hubisteis
hubieron
```
44
vervoeg poder in de verleden tijd (pretérito definido)
```
pude
pudiste
pudo
pudimos
pudisteis
pudieron
```
45
vervoeg poner in de verleden tijd (pretérito definido)
```
puse
pusiste
puso
pusimos
pusisteis
pusieron
```
46
vervoeg querer in de verleden tijd (pretérito definido)
```
quise
quisiste
quiso
quisimos
quisisteis
quisieron
```
47
vervoeg saber in de verleden tijd (pretérito definido)
```
supe
supiste
supo
supimos
supisteis
supieron
```
48
vervoeg decir in de verleden tijd (pretérito definido)
```
dije
dijiste
dijo
dijimos
dijisteis
dijeron
```
49
vervoeg venir in de verleden tijd (pretérito definido)
```
vine
viniste
vino
vinimos
vinisteis
vinieron
```
50
pretérito perfecto (volt.dw.)
in het verleden begonnen, resultaat nog merkbaar. Herkenbaar aan tijdsaanduidingen als vandaag, tot nu toe, altijd, deze zomer, nog niet, dit jaar, op dit moment, sinds ..., deze eeuw
51
tot nu toe
hasta ahora
52
altijd
siempre
53
deze zomer
este verano
54
nog niet
todavía no
55
nu
ahora
56
dit jaar
este año
57
op dit moment
en este momento
58
deze week
esta semana
59
vanaf 1986
desde 1986
60
deze eeuw
este siglo