Les 30 - bijwoorden Flashcards
(62 cards)
1
Q
hier
A
aquí
2
Q
daar
A
ahí
3
Q
daarginds
A
allí
4
Q
hier (Latijns-Amerika)
A
acá
5
Q
daar (Latijns-Amerika)
A
allá
6
Q
binnen(in)
A
dentro
7
Q
buiten
A
fuera
8
Q
naar binnen, erin
A
adentro
9
Q
naar buiten, eruit
A
afuera
10
Q
dichtbij, vlakbij
A
cerca
11
Q
ver(af)
A
lejos
12
Q
boven
A
arriba
13
Q
beneden
A
abajo
14
Q
ervoor, vooraan, voorop
A
delante
15
Q
erachter, achteraan, achterop
A
detrás
16
Q
vooruit
A
adelante
17
Q
achteruit
A
atrás
18
Q
waar
A
donde
19
Q
waar?
A
¿dónde?
20
Q
waarheen
A
adonde
21
Q
waarheen?
A
¿adónde?
22
Q
vanwaar
A
de donde
23
Q
vanwaar? waarvandaan?
A
¿de dónde?
24
Q
aan de overkant, tegenover
A
enfrente
25
eergisteren
anteayer
26
gisteren
ayer
27
vandaag, heden
hoy
28
morgen
mañana
29
overmorgen
pasado mañana
30
gisteravond
anoche
31
dan, toen
entonces
32
vroeger, eerst
antes
33
nu, thans
ahora
34
dadelijk
luego
35
later, daarna, vervolgens
después
36
nooit
nunca / jamás
37
altijd
siempre
38
vroeg
temprano
39
laat
tarde
40
terwijl, intussen
mientras
41
al, reeds
ya
42
niet meer
ya no
43
nog
todavía, aun, aún
44
wanneer
cuando
45
wanneer?
¿cuándo?
46
voldoende, tamelijk
bastante
47
zo, zoveel, zozeer
tan / tanto
48
veel, erg
muy / mucho
49
weinig
poco
50
bijna
casí
51
helemaal niet
nada
52
meer
más
53
minder
menos
54
te, te veel
demasiado
55
hoeveel?
¿cuánto?
56
misschien
acaso, quizá, quizás, tal vez
57
ja
sí
58
nee
no
59
ook
también
60
ook niet
tampoco
61
bovendien
además
62
zeker
cierto