Les 31 - Un encuentro Flashcards
(37 cards)
1
Q
de ontmoeting
A
el encuentro
2
Q
aankomen, arriveren
A
llegar
3
Q
de ster
A
la estrella
4
Q
het is zo / werkelijk waar
A
es verdad
5
Q
zelfde
A
mismo
6
Q
wat!
A
!cuánto!
7
Q
blij zijn, zich verheugen op
A
alegrarse de
8
Q
Moet je nou kijken!
A
!hay que ver!
9
Q
Dat is ook toevallig!
A
!qué casualidad!
10
Q
moe
A
cansado/a
11
Q
zoveel
A
tanto/a
12
Q
goddank
A
gracias a Diós
13
Q
het is het oude liedje
A
es lo de siempre
14
Q
ophouden, stoppen
A
parar
15
Q
bij zich hebben, meenemen
A
llevar
16
Q
slecht
A
mal
17
Q
vooral
A
sobre todo
18
Q
een slecht humeur krijgen
A
ponerse de mal humor
19
Q
tegen zichzelf zeggen
A
decirse para sí
20
Q
blijven
A
quedarse
21
Q
wat er ook gebeurt
A
pase lo que pase
22
Q
Dat geloof ik! / Reken maar!
A
ya lo creo
23
Q
tussen haakjes, trouwens
A
a propósito
24
Q
wachten
A
esperar
25
meegaan
acompañar
26
intussen
de paso
27
kletsen
charlar
28
een glaasje drinken, een borreltje pakken
tomar una copa
29
zich herinneren
acordarse (ue)
30
Meen je dat? Serieus?
¿en serio?
31
wat zeg je me nu!
!No me digas!
32
beloven
prometer
33
de vroege ochtend
la madrugada
34
Iemand voor het eerst ontmoeten
conocer
35
iemand opnieuw ontmoeten / tegenkomen
encontrarse a / con
36
Waarom niet ... (+ voorstel)
por qué no ... (vamos al cine, dejas de fumar, nos tomamos un café?)
37
Wat is er aan de hand / gebeurd? (je weet dat er iets is, maar niet wat)
¿Qué pasa?