Les 32 - El tráfico en Madrid Flashcards
(55 cards)
1
Q
het verkeer
A
el tráfico
2
Q
de grootste
A
el/la mayor
3
Q
de verkeersopstopping
A
la congestión de tráfico
4
Q
beter, liever
A
mejor
5
Q
de verstopping
A
el atasco
6
Q
het ergst / de ergste
A
el/la peor
7
Q
de buitenwijken
A
la periferia
8
Q
het voertuig
A
el vehículo
9
Q
tegenkomen, stoten op
A
encontrarse
10
Q
vormen
A
componer
11
Q
het wagenpark
A
el parque automovilístico
12
Q
de route
A
la ruta
13
Q
de vrachtauto
A
el camión
14
Q
het bestelbusje
A
la furgoneta
15
Q
krioelen
A
pulular
16
Q
de motorrijder
A
el motorista
17
Q
slalommen
A
hacer slalon
18
Q
de druppel
A
la gota
19
Q
de aanrijding
A
la colisión
20
Q
de achtergrondmuziek
A
la música de fondo
21
Q
altijd, steeds
A
siempre
22
Q
de claxon
A
la bocina
23
Q
het verkeerslicht
A
el semáforo
24
Q
willekeurig
A
cualquiera
25
lang duren
tardar
26
het leven
la vida
27
op weg
camino de
28
zich op weg begeven
ponerse en marcha
29
de snelheid
la velocidad
30
de halte
la parada
31
bij iedere stop
entre parada y parada
32
tenminste
por lo menos
33
nadenken, overwegen
plantearse
34
verbinden
enlazar
35
de bestemming
el destino
36
dichtbij, vlakbij
cerca de / junto a
37
een crime, buitengewoon vervelend
criminal
38
niemand
nadie
39
zich iets aantrekken van
respetar
40
beweren
afirmar
41
leraar basisonderwijs
profesor de Enseñanza Primaria
42
aanschaffen
comprarse
43
alleen
sólo
44
de motorfiets
la moto
45
minder dan de helft
menos de la mitad
46
de collega
el compañero (de trabajo)
47
het wiel
la rueda
48
afkomstig uit
procedente de
49
onschuldig
inocente
50
veroorzaken
provocar
51
beëindigen
terminar
52
het spitsuur
la hora punta
53
de zone
el área
54
erg - erger- ergste
malo - peor - peor
55
leraar voortgezet onderwijs
profesor de Enseñanza Secundaria
