ZO.1 - Patronen in sensibiliteitsstoornissen Flashcards

(14 cards)

1
Q

Vraag

A

Antwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke bevindingen bij het neurologisch onderzoek pleiten voor een perifere lokalisatie en waarom?

A

Afwezige reflexen en sensibele klachten aan benen en handen, zonder centrale tekenen zoals sensibel niveau of pathologische voetzoolreflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar zou je de loopstoornis kunnen lokaliseren en waarom?

A

Kan zowel centraal (cerebellair of achterstrengen) als perifeer (sensorische ataxie), maar past hier bij perifeer door sensibele uitval en afwezige reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stel de afwijking is perifeer gelokaliseerd, wat is dan de meest waarschijnlijke lokalisatie?

A

De perifere zenuw; cauda en plexus vallen af wegens handklachten, spier en overgang vallen af wegens sensibele stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Chronische, distaal symmetrische, senso-motorische polyneuropathie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk aanvullend onderzoek zou je uitvoeren om tot een bevestiging van deze diagnose te komen, met welke vraagstelling?

A

EMG met vraagstelling: axonale polyneuropathie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk aanvullend bloedonderzoek zou je kunnen verrichten gericht op het bevestigen/uitsluiten van een etiologische diagnose?

A

Glucose, HbA1c, vit B1/B6/B12, foliumzuur, kreatinine, leverwaarden, BSE, bloedbeeld, M-proteïne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vragen wil je aanvullend stellen om tot een mogelijke diagnose te komen?

A

Vragen over pijnkarakter, lokalisatie, uitstraling, begin, beloop, motoriek, uitlokkende factoren, andere lichaamsdelen, VG en medicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar kan je de klachten lokaliseren op basis van bovenstaande gegevens?

A

Perifere zenuw, meest waarschijnlijk n. medianus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 2 diagnoses staan op basis van bovenstaande gegevens in je differentiaal diagnose?

A

Carpaletunnelsyndroom (CTS), radiculopathie C7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar let je tijdens het neurologisch onderzoek specifiek op, en waarom?

A

Sensibiliteit in vingers 2-4, atrofie, zwakte in duimbewegingen, reflexafwijkingen, passend bij CTS of radiculair beeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hebben de bevindingen bij het neurologisch onderzoek je DD beïnvloed?

A

Ja, verdeling sensibele stoornissen wijst op beginnend CTS bij verder normaal neurologisch onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk aanvullend onderzoek zou je kunnen doen om de diagnose die bovenin je differentiaal diagnose staat te bevestigen? Noem er 2.

A

EMG (geleidingsvertraging), echo van n. medianus (verdikking bij os pisiforme).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 4 mogelijke opties voor behandeling.

A

Expectatief en houdingsadvies, polsspalk, corticosteroïdinjectie, operatie (ligament doorsnijden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly