Zo 3, 4, 5 en 6 Flashcards

(54 cards)

1
Q

Q

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is myelopathie?

A

Uitval van motorische en/of sensibele functies door schade aan het ruggenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is de laesie gelokaliseerd bij een patiënt met klachten in de benen maar geen afwijkingen in de armen?

A

Thoracaal, want de armen doen niet mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het syndroom van Brown-Séquard?

A

Een halfzijdige ruggenmerglaesie met ipsilaterale motorische en gnostische uitval, en contralaterale vitale sensibiliteitsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waardoor zijn de reflexen bij myelopathie verhoogd?

A

Door verminderde centrale inhibitie van de reflexboog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstaat verhoogde tonus bij myelopathie?

A

Door verlies van piramidebaanprojecties op de voorhoorncel, wat de prikkelbaarheid verhoogt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe loopt een patiënt met unilaterale spasticiteit?

A

Circumductie van het aangedane been met knie-extensie en plantairflexie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe loopt een patiënt met bilaterale spasticiteit?

A

Stijf looppatroon met scharende benen door verhoogde tonus van de adductoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk bloedvat is vaak aangedaan bij acute myelopathie door aortadissectie?

A

A. spinalis anterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke sensibele modaliteiten blijven vaak gespaard bij a. spinalis anterior syndroom?

A

Gnostische sensibiliteit, omdat de achterstrengen worden gevoed door de a. spinalis posterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de prognose van myelopathie door aortadissectie?

A

Slecht, meestal geen tot beperkt herstel van neurologische functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Q

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de vier belangrijkste kenmerken van een motorische voorhoornaandoening?

A

Atrofie, krachtsverlies, fasciculaties en lage/afwezige reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke vorm van SMA heeft een zuigeling met spierzwakte, fasciculaties en afwezige reflexen?

A

SMA type 1 (Werdnig-Hoffmann).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom is polyneuropathie onwaarschijnlijk bij een zuigeling met zwakte en fasciculaties?

A

Polyneuropathie is zeldzaam op deze leeftijd en geeft meestal distale zwakte en gevoelsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom zijn reflexen afwezig bij SMA?

A

Door uitval van de motorische voorhoorncellen is de reflexboog onderbroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de vier typen SMA en hun belangrijkste kenmerken?

A

Type I: <6m, Werdnig-Hoffmann, ernstig. Type II: 6–18m, intermediair. Type III: >18m, Kugelberg-Welander, mild. Type IV: volwassenen, langzaam progressief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil in ernst tussen SMA type 1, 2 en 3 genetisch gezien?

A

SMA type 2 en 3 hebben meer SMN2-kopieën, wat leidt tot mildere symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een goed behandelbare aandoening met motore geleidingsblokkades zonder gevoelsstoornissen?

A

Multifocale motore neuropathie (MMN), goed te behandelen met IVIg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke aandoening overweeg je bij voorhoorncelbeeld zonder vaccinatie?

A

Poliomyelitis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het post-polio syndroom?

A

Langdurig na polio: toenemend krachtsverlies, vermoeidheid, pijn en minder uithoudingsvermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen ALS en SMA t.a.v. centrale symptomen?

A

Babinski-reflex en spasticiteit zijn bij ALS aanwezig door UMN-uitval, niet bij SMA.

23
Q

Hoe heet ALS waarbij slik- en kauwproblemen op de voorgrond staan?

A

Bulbaire ALS.

24
Q

Welke aanpassing helpt bij slikproblemen bij ALS?

A

Dieetadvies, neussonde of PEG-sonde.

25
Wat zijn symptomen van CO2-stapeling bij ALS?
Benauwdheid, hoofdpijn, dufheid, slapeloosheid, zweten.
26
Wat is het verschil tussen familiaire en sporadische ALS?
Familiair: erfelijk (10%), vaak AD; sporadisch: geen duidelijke erfelijkheid.
27
Wat zijn de vier belangrijkste ALS-genen?
C9orf72, SOD1, TDP-43, FUS.
28
Wat is een repeat-expansie en waar ligt deze bij C9orf72?
GGGGCC-herhaling in een intron (niet-coderend deel) van het gen.
29
Wat zijn risicogenen?
Genen die de kans op ALS verhogen zonder directe oorzaak te zijn.
30
Wat zijn de klonterende eiwitten bij familiale ALS?
SOD1, FUS, TDP43. Bij C9orf72-ALS en sporadisch ALS vooral TDP43.
31
Q
A
32
Wat zijn kenmerkende symptomen van myasthenia gravis?
Wisselende spierzwakte, erger bij inspanning en in de loop van de dag, zwakte van oog-, kauw-, slik- en proximale spieren, geen gevoelsstoornissen.
33
Waarom past het ziektebeeld van myasthenia gravis niet bij een polyneuropathie of spierziekte?
Polyneuropathie geeft gevoelsstoornissen en distale zwakte zonder wisselend beloop. Spierziekten geven geen sterke wisselingen in kracht.
34
Wanneer zijn de symptomen van myasthenia gravis het duidelijkst?
Na inspanning en in de loop van de dag.
35
Waar beginnen de klachten bij myasthenia gravis vaak?
Ogen (ptosis/dubbelzien), dysarthrie, slik-/kauwspieren (bulbair), armen en benen.
36
Onder welke omstandigheden neemt spierzwakte bij myasthenia gravis toe?
In de loop van de dag, na inspanning, bij infecties, stress en door bepaalde medicijnen.
37
Welke onderzoeken stel je in bij verdenking op myasthenia gravis?
Antistoffen tegen acetylcholinereceptor, EMG, neostigmine-test.
38
Wat is de rol van AChR-antistoffen en thymus bij MG?
AChR-antistoffen blokkeren/reduceren receptoren, thymus bevat vergelijkbare epitopen en is vaak betrokken.
39
Wat gebeurt er bij neonatale myasthenie?
Transplacentaire overdracht van AChR-antistoffen, klachten bij 15% van baby's, verdwijnen binnen 5-6 weken.
40
Hoe behandel je myasthenia gravis?
Start met pyridostigmine, dan prednison/immunosuppressiva, bij crisis plasmaferese of IVIg, eventueel thymectomie.
41
Welke medicatie moet je vermijden bij MG?
Aminoglycosiden, benzodiazepines, spierverslappers, β-blokkers – remmen neuromusculaire transmissie.
42
Waarom is in casus 2 sprake van LEMS en geen MG?
LEMS heeft geen ptosis, klachten verbeteren na beweging, lage reflexen, antistoffen en EMG afwijkend.
43
Waar ligt het probleem bij LEMS en welke antistoffen spelen een rol?
Presynaptisch; antistoffen tegen voltage-gated calciumkanalen (VGCC).
44
Waarom werkt 3,4-diAP bij LEMS?
Vertraagt repolarisatie → meer Ca2+ influx → meer vesicle-afgifte → sterkere eindplaatpotentiaal.
45
Wat pleit bij casus 3 tegen myasthenia gravis?
Spontaan dichtknijpen van oogleden (blefarospasme) in plaats van ptosis bij inspanning.
46
Hoe werkt botulinetoxine en hoe verschilt het van tetanustoxine?
Beiden knippen SNARE-eiwitten. Botox blijft bij NMJ → verlamming. Tetanus gaat naar remneuronen → ontremming → krampen.
47
Q
A
48
Wat is een motor unit (motorische eenheid)?
Een motor unit is een motoneuron met alle spiervezels die door dat neuron geïnnerveerd worden. Het is de kleinste eenheid die motorisch aangestuurd kan worden.
49
Wat is de functie van de m. gastrocnemius medialis?
Plantairflexie van de enkel en buigen van de knie.
50
Verwacht je veel snelle vermoeibare motor units in de m. gastrocnemius medialis?
Ja, omdat deze spier betrokken is bij explosieve kracht zoals springen en rennen, en minder bij houdingsregulatie.
51
Waarom is het belangrijk dat de Ia-afferenten niet stilvallen?
Omdat de spierspoeltjes anders geen sensorische informatie meer doorgeven over nieuwe veranderingen.
52
Hoe laat het CZS spieren contraheren via gamma-activatie?
Door de spierspoeltjes gevoeliger of minder gevoelig te maken via gamma-activatie, beïnvloed je het terugkoppelsignaal in de reflexboog.
53
Hoeveel keer meer kracht levert een snelle, niet-vermoeibare unit dan een langzame?
Ongeveer 4 keer zoveel kracht per motor unit.
54
Hoeveel keer meer kracht levert een snelle, vermoeibare unit dan een langzame?
Ongeveer 7.5 keer zoveel kracht per motor unit.