DutchPod101 Level 4 Nouns Part 2 Flashcards
(40 cards)
1
Q
burden, trouble
A
de last
2
Q
villain, culprit
A
de boosdoener
3
Q
tooth pain
A
de kiespijn
4
Q
pain killer
A
de pijnstiller
5
Q
abscess
A
het abces
6
Q
three-quarters
A
de driekwart
7
Q
director
A
de regisseur
8
Q
turbulence
A
de turbulentie
9
Q
answer machine
A
het antwoordapparat
10
Q
fondue
A
de fondue
11
Q
aspect
A
het aspect
12
Q
meeting
A
de bijeenkomst
13
Q
grammar
A
de grammatica
14
Q
allergy
A
de allergie
15
Q
speciality
A
de specialiteit
16
Q
today’s special
A
de dagschotel
17
Q
spinach
A
de spinazie
18
Q
therapist
A
de therapeut
19
Q
impression
A
de indruk
20
Q
character
A
het karakter
21
Q
guy, chap
A
de gozer
22
Q
stagnation
A
de stilstand
23
Q
authority
A
de bevoegdheid
24
Q
decline
A
de achteruitgang
25
wage
het loon
26
environment
de sfeer
27
news presentation
de nieuwspresentatie
28
rise
de opkomst
29
stuff
het spul
30
sound
de klank
31
billion
het miljard
32
couple
het stel
33
decision
de beslissing
34
existence
het bestaan
35
environment, surroundings
de omgeving
36
reaction
de reactie
37
capacity
het vermogen
38
concentration
de concentratie
39
quantity
de kwantiteit
40
retirement, pension
het pensioen
