Health Flashcards
(31 cards)
1
Q
deaf
A
doof/dove
2
Q
throw up
A
overgeven
3
Q
sneeze / sneezed
A
niezen / geniesd
4
Q
have a cold
A
verkouden zijn
5
Q
cough
A
hoesten
6
Q
blind
A
blind
7
Q
die
A
sterven
8
Q
chance
A
de kans
9
Q
dizzy
A
duizelig
10
Q
poisonous
A
giftig
11
Q
stomach pain
A
de buikpijn
12
Q
headache
A
de hoofdpijn
13
Q
to sweat
A
zweten
14
Q
chemist[s]
A
de apotheker[s]
15
Q
to bleed
A
bloeden
16
Q
to bleed to death
A
dood aan het bloeden
17
Q
gp
A
de huisarts
18
Q
to swell / swollen
A
zwellen [op] / opgezwollen
19
Q
chemist shop
A
het apotheek
20
Q
worry
A
zorgen maken
21
Q
to suffer
A
lijden [onder]
22
Q
drugstore
A
de drogisterij
23
Q
first aid
A
EHBO
24
Q
to cure / cured
A
genezen / genezen
25
muscular
gespierd
26
depressed
depressief
27
addicted to
verslaaf aan
28
thin
mager
29
fat / thick
dik
30
drunk
dronken
31
to be on your period
ongesteld zijn
