Weather Flashcards
(40 cards)
1
Q
weather
A
het weer
2
Q
storm
A
de storm
3
Q
sun
A
de zon
4
Q
to shine
A
schijnen
5
Q
wind
A
de wind
6
Q
rain
A
de regen
7
Q
there is a lot of wind
A
er staat veel wind
8
Q
snow
A
de sneeuw
9
Q
snowman
A
de sneeuwman
10
Q
rainbow
A
de regenboog
11
Q
mist
A
de mist
12
Q
cloud
A
de wolk
13
Q
hail
A
de hagel
14
Q
cloudy
A
bewolkt
15
Q
hot
A
heet
16
Q
climate
A
het klimaat
17
Q
humid
A
vochtig
18
Q
sunny
A
zonnig
19
Q
temperature
A
de temperatuur
20
Q
degree
A
de graad
21
Q
the wind is picking up/it is getting windy
A
het gaat waaien
22
Q
umbrella
A
de paraplu
23
Q
thermometer
A
de thermometer
24
Q
to freeze
A
vriezen
25
to hail
hagelen
26
to blow
waaien
27
hurricane
de orkaan
28
thunderstorm
het onweer
29
shower
de regenbui
30
flood
de overstroming
31
lightning
de bliksem
32
thunder
de donder
33
weather report
het weerbericht
34
coming [a storm is coming]
op komst [een storm is op komst]
35
weather forecaster
de weervrouw/weerman
36
to predict
voorspellen
37
I have predicted
ik heb voorspeld
38
weather forecast
de weersvoorspelling
39
does not mention
zegt niets over
40
to stop raining
ophouden met regenen
