Verbs: Simple Past Flashcards
(34 cards)
1
Q
I drank
A
ik dronk
2
Q
I walked
A
ik liep
3
Q
I spoke
A
ik sprak
4
Q
I ate
A
ik at
5
Q
I lay
A
ik lag
6
Q
I sent
A
ik stuurde
7
Q
I read
A
ik las
8
Q
I could / we could
A
ik kon / we konden
9
Q
I went
A
ik ging
10
Q
I said / we said
A
ik zei / we zeiden
11
Q
I saw
A
ik zag
12
Q
I came
A
ik kwam
13
Q
I wrote / we wrote
A
ik schreef / we schreven
14
Q
I thought
A
ik dacht
15
Q
I had to
A
ik moest
16
Q
I knew
A
ik wist
17
Q
I did
A
ik deed
18
Q
I gave / we gave
A
ik gaf / we gaven
19
Q
I found
A
ik vond
20
Q
I stood
A
ik stond
21
Q
I was allowed
A
ik mocht
22
Q
I got / we got
A
ik kreeg / we kregen
23
Q
I looked at
A
Ik keek naar
24
Q
I started
A
ik begon
25
I became
ik werd
26
I chose / we chose
ik koos / we kozen
27
I stayed / we stayed
ik bleef / we bleven
28
I slept
ik sliep
29
I brought
ik bracht
30
i loved
ik hieId van
31
I asked
ik vroeg
32
I took
ik nam
33
I sat
ik zat
34
I looked like
ik leek op