School Flashcards
Learn vocab (46 cards)
1
Q
school / schools
A
de school / de scholen
2
Q
teacher
A
de leraar / de lerares
3
Q
lesson
A
de les
4
Q
education
A
het onderwijs
5
Q
student [pupil]
A
de leerling
6
Q
class
A
de klas
7
Q
teachers
A
de leraren [lay ra ren]
8
Q
practice [n.]
A
de oefening
9
Q
task / assignment
A
de opdracht
10
Q
homework
A
het huiswerk
11
Q
do homework
A
maken huiswerk
12
Q
to teach
A
lesgeven [sep.]
13
Q
test [n.]
A
de toets
14
Q
example
A
het voorbeeld
15
Q
pen
A
de pen
16
Q
notebook
A
het schrift
17
Q
rubber
A
de gum
18
Q
sellotape
A
het plakband
19
Q
glue
A
de lijm
20
Q
chalk
A
het krijt
21
Q
blackboard
A
het schoolbord
22
Q
upbringing /education
A
de opvoeding
23
Q
exam / exams
A
het examen / de examens
24
Q
to raise [e.g. children]
A
opvoeden
25
secondary
middelbaar
26
to pass / graduate
slagen
27
primary school
de basisschool
28
pass the exam
slagen voor het examen
29
explanation
de uitleg
30
presentation
de presentatie
31
subject / topic
het onderwerp
32
grade
het cijfer
33
list [n.]
de lijst
34
preparation
de voorbereiding
35
geography
de aardrijkskunde
36
history
de geschiedenis
37
section / part
het gedeelte
38
maths
de wiskunde
39
objective / purpose / target
de doelstelling
40
library
de bibliotheek
41
to take the test
de toets maken
42
I have graduated / passed
Ik ben geslaagd
43
the geography lesson
de les aardrijskunde
44
to work on
werken aan
45
to learn
leren
46
to teach the children maths
leren de kinderen wiskunde
