Languages Flashcards
(32 cards)
1
Q
French
A
het Frans
2
Q
Russian
A
het Russisch
3
Q
Spanish
A
het Spaans
4
Q
Portuguese
A
het Portugees
5
Q
German
A
het Duits
6
Q
Chinese
A
het Chinees
7
Q
Swedish
A
het Zweeds
8
Q
Polish
A
het Pools
9
Q
Italian
A
het Italiaans
10
Q
Hebrew
A
Het Hebreeuws
11
Q
Frisian
A
Het Fries
12
Q
Japanese
A
Het Japans
13
Q
Arabic
A
Het Arabisch
14
Q
my Italian teacher
A
mijn leraar Italiaans
15
Q
language
A
de taal
16
Q
sentence
A
de zin
17
Q
page
A
de pagina
18
Q
paragraph
A
de alinea
19
Q
dialect
A
het dialect
20
Q
translation
A
de vertaling
21
Q
letter
A
de letter
22
Q
meaning
A
de betekenis
23
Q
dictionary
A
het woordenboek
24
Q
to comprise / consist of
A
bestaan uit
25
to spell
spellen
26
to translate
vertalen
27
to mean
betekenen
28
to mean [intend]
bedoelen
29
bilingual
tweetalig
30
chapter
het hoofdstuk
31
to pronounce
uitspreken
32
to describe
beschrijven
