Les 17 Flashcards
(54 cards)
1
Q
is doing
A
doet (doen)
2
Q
housekeeping
A
huishouden (het)
3
Q
research
A
onderzoek (het)
4
Q
shows
A
blijkt
5
Q
one in …
A
een op de …
6
Q
percent
A
procent (het)
7
Q
really
A
werkelijk
8
Q
ask
A
vragen aan
9
Q
absolutely
A
absoluut
10
Q
cook
A
kook (koken)
11
Q
make coffee
A
zet koffie (koffie zetten)
12
Q
some
A
wat
13
Q
daily
A
dagelijkse (dagelijks)
14
Q
tidying up
A
opruimen
15
Q
doing the dishes
A
afwassen
16
Q
cleaning
A
schoonmaken
17
Q
laundry
A
was (de)
18
Q
kind
A
soort (de)
19
Q
things
A
zaken (de zaak)
20
Q
for that
A
daar … voor
21
Q
nice
A
aardige
22
Q
of course
A
uiteraard
23
Q
pleasure
A
plezier (het)
24
Q
hobby
A
hobby (de)
25
nowadays
tegenwoordig
26
hard
hard
27
washing machine
wasmachine (de)
28
evening
avond (de)
29
past
verleden tijd
30
take
neem
31
earns
verdient (verdienen)
32
money
geld (het)
33
takes care
zorgt (zorgen)
34
modern
modern
35
thirteen
dertien
36
women
vrouwen (de vrouw)
37
impossible
onmogelijk
38
keep
houden
39
stays
blijft (blijven)
40
toilet
toilet (het)
41
tasks
taken (de taak)
42
in that
daar … in
43
that much
zoveel
44
divided
verdeeld (verdelen)
45
did
deden (doen)
46
wife
vrouw (de)
47
full-time
volledige (volledig)
48
job
baan (de)
49
half
halve (half)
50
biggest
grootste
51
part
deel (het)
52
cooks
kookt (koken)
53
the one
degene
54
do the dishes
wassen … af (afwassen)
