Les 35 Flashcards
(43 cards)
1
Q
happy
A
gelukkige (gelukkig)
2
Q
belong
A
behoren
3
Q
happiest
A
gelukkigste
4
Q
in total
A
in totaal
5
Q
involved
A
betrokken (bij)
6
Q
boys
A
jongens (de jongen)
7
Q
turn out to be
A
blijken
8
Q
happier
A
gelukkiger
9
Q
girls
A
meisjes (het meisje)
10
Q
read
A
las (lezen)
11
Q
story
A
bericht (het)
12
Q
yesterday evening
A
gisteravond
13
Q
read
A
gelezen (lezen)
14
Q
news
A
nieuws (het)
15
Q
happy
A
blije (blij)
16
Q
special
A
speciale (speciaal)
17
Q
organization
A
organisatie (de)
18
Q
checks
A
controleert (controleren)
19
Q
houses
A
huizen (huis)
20
Q
surroundings
A
omgeving (de)
21
Q
little friends
A
vriendjes (het vriendje)
22
Q
little friends (girls)
A
vriendinnetjes (het vriendinnetje)
23
Q
safe
A
veilige (veilig)
24
Q
situation
A
situatie (de)
25
upbringing
opvoeding (de)
26
point
punt (het)
27
g houden met) take into account
houdt rekening met (rekening houden met)
28
opinions
meningen (de mening)
29
feelings
gevoelens
30
applies
geldt (gelden)
31
concerns
betreft (betreffen)
32
example
voorbeeld (het)
33
lives
leeft (leven)
34
poor
arm
35
participate
meedoen
36
chances
kansen (de kans)
37
by the way
overigens
38
boring
saaie (saai)
39
moments
momenten (het moment)
40
is bored
verveelt (zich vervelen)
41
thinks
denkt (denken)
42
wish
wou (willen)
43
little dogs
hondjes (het hondje)