Les 5 Flashcards
(56 cards)
1
Q
late
A
laat
2
Q
awake
A
wakker
3
Q
always
A
altijd
4
Q
eat
A
eet (eten)
5
Q
bread
A
brood (het)
6
Q
drink
A
drink (drinken)
7
Q
tea
A
thee (de)
8
Q
so
A
zo
9
Q
early
A
vroeg
10
Q
must
A
moet (moeten)
11
Q
half
A
half
12
Q
long
A
lange (lang)
13
Q
journey
A
reis (de)
14
Q
therefore
A
daarom
15
Q
go
A
ga (gaan)
16
Q
by
A
met
17
Q
bicycle
A
fiets (de)
18
Q
travel
A
reis (reizen)
19
Q
bus
A
bus (de)
20
Q
quarter
A
kwart
21
Q
before
A
voor
22
Q
seven
A
zeven
23
Q
train station
A
station (het)
24
Q
arrives
A
komt … aan (aankomen)
25
eight
acht
26
official
officiële (officieel)
27
on time
op tijd
28
too
te
29
then
toen
30
train
trein (de)
31
missed
gemist (missen)
32
miss
mis (missen)
33
it
hem
34
because
want
35
leaves
vertrekt (vertrekken)
36
quarter of an hour
kwartier (het)
37
fifteen
vijftien
38
minutes
minuten (de minuut)
39
that
die
40
read
lees (lezen)
41
newspaper
krant (de)
42
work
werk
43
again
weer
44
differs
verschilt (verschillen)
45
worked
werkte (werken)
46
past
over
47
home
thuis
48
eat
eten
49
watch
kijk (kijken)
50
television
televisie (de)
51
after that
daarna
52
homework
huiswerk (het)
53
stop
stop
54
almost
bijna
55
over
afgelopen
56
busy
druk
