Les 24 Flashcards
(49 cards)
1
Q
marry
A
trouwen
2
Q
stay
A
blijven
3
Q
witness
A
getuige (de)
4
Q
beautiful
A
mooie (mooi)
5
Q
city hall
A
gemeentehuis (het)
6
Q
obligated
A
verplicht
7
Q
civil servant
A
ambtenaar (de)
8
Q
told
A
vertelde (vertellen)
9
Q
service
A
dienst (de)
10
Q
made
A
maakte (maken)
11
Q
impression
A
indruk (de)
12
Q
promised
A
beloofden (beloven)
13
Q
take care
A
zorgen voor
14
Q
married
A
trouwde (trouwen)
15
Q
man
A
man (de)
16
Q
promise
A
beloven
17
Q
marriages
A
huwelijken (het huwelijk)
18
Q
ends
A
eindigt (eindigen)
19
Q
divorce
A
scheiding (de)
20
Q
negative
A
negatief
21
Q
great
A
geweldig
22
Q
at some point
A
ooit
23
Q
party
A
feest (het)
24
Q
hall
A
zaal (de)
25
no less than
wel
26
guests
gasten (de gast)
27
present
aanwezig
28
told
vertelden (vertellen)
29
song
lied (het)
30
entertaining
gezellige (gezellig)
31
horrible
vreselijk
32
would
zou (zullen)
33
goal
doel (het)
34
to
om
35
education
opleiding (de)
36
finish
afmaken
37
relationship
relatie (de)
38
arrange
regelen
39
officially
officieel
40
register
registreert (registreren)
41
quiet
rustig
42
symbol
symbool (het)
43
special
bijzondere (bijzonder)
44
bond
band (de)
45
traditions
tradities (de traditie)
46
society
samenleving (de)
47
role
rol (de)
48
more fun
leuker
49
young
jonge (jong)
