Les 22 Flashcards
(54 cards)
1
Q
population
A
bevolking (de)
2
Q
depends on it
A
hangt ervan af (afhangen van)
3
Q
on it
A
ervan
4
Q
look at
A
bekijkt (bekijken)
5
Q
inhabitants
A
inwoners (de inwoner)
6
Q
less
A
minder
7
Q
relatively
A
relatief
8
Q
dense
A
dichte (dicht)
9
Q
average
A
gemiddeld
10
Q
kilometre
A
kilometer (de)
11
Q
figure
A
figuur (de)
12
Q
quite a bit
A
nogal
13
Q
grown
A
gegroeid (groeien)
14
Q
growth
A
groei (de)
15
Q
(goes) on
A
gaat door
16
Q
big
A
grote (groot)
17
Q
causes
A
oorzaken (de oorzaak)
18
Q
of that
A
daarvan
19
Q
higher
A
hoger
20
Q
average
A
gemiddelde (het)
21
Q
EU
A
EU
22
Q
grows
A
groeit (groeien)
23
Q
because
A
doordat
24
Q
live
A
leven
25
important
belangrijke (belangrijk)
26
immigration
immigratie (de)
27
need of
behoefte aan
28
freedom
vrijheid (de)
29
safety
veiligheid (de)
30
university
universiteit (de)
31
love
liefde (de)
32
leave
verlaten
33
on the contrary
juist
34
explanation
verklaring (de)
35
for that
daarvoor
36
leave
vertrekken
37
rules
regels (de tegel)
38
Christian
christelijk
39
Protestant
protestantse (protestants)
40
rights
rechten (het recht)
41
religion
godsdienst
42
Catholics
katholieken (de katholiek)
43
Jews
joden (de jood)
44
state
staat (de)
45
religions
godsdiensten (de godsdienst)
46
equal
gelijke (gelijk)
47
Christians
christenen (de christen)
48
decreased
afgenomen (afnemen)
49
in
in
50
God
God (de)
51
believe
geloven
52
on
op basis van
53
determine
vaststellen
54
biggest
grootst