Les 4 Flashcards
(56 cards)
1
Q
languages
A
talen (de taal)
2
Q
speak
A
spreek (spreken)
3
Q
English
A
Engels
4
Q
French
A
Frans
5
Q
bit
A
beetje
6
Q
but
A
maar
7
Q
speak
A
spreken
8
Q
why
A
waarom
9
Q
learn
A
leer (leren)
10
Q
do
A
doe (doen)
11
Q
this
A
deze
12
Q
course
A
cursus (de)
13
Q
important
A
belangrijk
14
Q
want
A
wil (willen)
15
Q
study
A
studeren
16
Q
difficult
A
moeilijke (moeilijk)
17
Q
language
A
taal (de)
18
Q
difficult
A
moeilijk
19
Q
easy
A
makkelijke (makkelijk)
20
Q
speaks
A
spreekt
21
Q
slowly
A
langzaam
22
Q
clearly
A
duidelijk
23
Q
easy
A
makkelijk
24
Q
already
A
al
25
good
goed
26
listen
luister (luisteren)
27
texts
teksten (de tekst)
28
green
groene (groen)
29
book
boek (het)
30
have
heb (hebben)
31
how many
hoeveel
32
times
keer (de)
33
per
per
34
four
vier
35
every
elke (elk)
36
except
behalve
37
schedule
rooster (het)
38
am
zit (zitten)
39
group
groep (de)
40
begins
begint (beginnen)
41
in the morning
’s ochtends
42
at
om
43
nine
negen
44
until
tot
45
hour (o'clock)
uur (het)
46
in the afternoon
’s middags
47
one
één
48
lasts
duurt (duren)
49
ten
tien
50
we
wij
51
classes
lessen (de les)
52
in the evening
’s avonds
53
for
voor
54
next
volgende
55
sometimes
soms
56
everybody
iedereen
