Les 18 Flashcards
(54 cards)
1
Q
general practitioner
A
huisarts (de)
2
Q
sick
A
ziek
3
Q
whether
A
of
4
Q
hospital
A
ziekenhuis (het)
5
Q
problems
A
problemen (het probleem)
6
Q
solve
A
oplossen
7
Q
earache
A
oorpijn (de)
8
Q
pain
A
pijn (de)
9
Q
back
A
rug (de)
10
Q
leg
A
been (het)
11
Q
hand
A
hand (de)
12
Q
searches
A
zoekt (zoeken)
13
Q
cause
A
oorzaak (de)
14
Q
disease
A
ziekte (de)
15
Q
better
A
beter
16
Q
get
A
worden
17
Q
mouth
A
mond (de)
18
Q
heart
A
hart (het)
19
Q
asks questions (ask questions)
A
stelt vragen
20
Q
stress
A
spanning (de)
21
Q
exercise
A
beweegt (bewegen)
22
Q
blood
A
bloed (het)
23
Q
let
A
laten
24
Q
investigate
A
onderzoeken
25
medicines
medicijnen (het medicijn)
26
writes
schrijft (schrijven)
27
prescription
recept (het)
28
calls
belt (bellen)
29
patient
patiënt (de)
30
assistant
assistente (de)
31
doctor
dokter (de)
32
possible
mogelijk
33
the matter
aan de hand
34
serious
ernstig
35
body
lichaam (het)
36
according to
volgens
37
fever
koorts (de)
38
face
gezicht (het)
39
red
rood
40
suffer from
heb last van (last hebben van)
41
headache
hoofdpijn (de)
42
see
kijken
43
past
over
44
come by
langskomen
45
consultation hour
spreekuur (het)
46
moment
momentje (het)
47
discuss
overleg (overleggen)
48
this afternoon
vanmiddag
49
comes by
komt langs (langskomen)
50
is possible
lukt (lukken)
51
sorry
het spijt me
52
in the meantime
ondertussen
53
bye
dag
54
get well soon
beterschap
