Les 37 Flashcards
(51 cards)
1
Q
expires
A
verloopt (verlopen)
2
Q
new
A
nieuw
3
Q
brought along
A
meegenomen (meenemen)
4
Q
passport photograph
A
pasfoto (de)
5
Q
aha
A
aha
6
Q
in
A
in orde
7
Q
business days
A
werkdagen (de werkdag)
8
Q
come back
A
terugkomen
9
Q
counter
A
loket (het)
10
Q
department
A
afdeling (de)
11
Q
civil affairs
A
burgerzaken
12
Q
mean
A
bedoelen
13
Q
village
A
dorp (het)
14
Q
combination
A
combinatie (de)
15
Q
districts
A
stadsdelen (het stadsdeel)
16
Q
offices
A
kantoren (het kantoor)
17
Q
registered
A
geregistreerd (registeren)
18
Q
to it
A
ernaartoe
19
Q
birth
A
geboorte (de)
20
Q
arranges
A
regelt (regelen)
21
Q
long-term
A
langdurig
22
Q
builds
A
bouwt (bouwen)
23
Q
collects
A
verzamelt (verzamelen)
24
Q
waste
A
afval (het)
25
and so on
enzovoort
26
dog
hond (de)
27
citizens
burgers (de burger)
28
members
leden (het lid)
29
municipal council
gemeenteraad (de)
30
parliament
parlement (het)
31
management
bestuur (het)
32
elections
verkiezingen
33
sends
stuurt (sturen)
34
on it
erop
35
with that
daarmee
36
vote
stemmen
37
mayor
burgemeester (de)
38
function
functie (de)
39
resembles
lijkt op (lijken op)
40
chairman
voorzitter (de)
41
leads
leidt (leiden)
42
meetings
vergaderingen (de vergadering)
43
decides
beslist (beslissen)
44
angry
boos
45
twenty
twintig
46
move
verhuizing (de)
47
move
verhuist (verhuizen)
48
rental property
huurwoning (de)
49
move
verhuizen
50
let me think
even kijken
51
want
wilt (willen)
