Les 20 Flashcards
(55 cards)
1
Q
most beautiful
A
mooiste
2
Q
travel
A
reizen
3
Q
trips
A
reizen (de reis)
4
Q
made
A
gemaakt (maken)
5
Q
pleasure
A
plezier (het)
6
Q
colleagues
A
collega’s (de collega)
7
Q
meeting
A
vergadering (de)
8
Q
airplane
A
vliegtuig (het)
9
Q
sleep
A
slapen
10
Q
hotel
A
hotel (het)
11
Q
fly
A
vliegen
12
Q
special
A
bijzonder
13
Q
used to go
A
gingen (gaan)
14
Q
drove
A
reden (rijden)
15
Q
tent
A
tent (de)
16
Q
games
A
spelletjes (het spelletje)
17
Q
longest
A
langste
18
Q
farthest
A
verste
19
Q
ago
A
geleden
20
Q
went
A
ging (gaan)
21
Q
airport
A
vliegveld (het)
22
Q
information
A
informatie (de)
23
Q
cost
A
kostte (kosten)
24
Q
wrong
A
mis
25
left
vertrok (vertrekken)
26
reached
kwam (komen)
27
as a result
daardoor
28
arrived
kwam … aan (aankomen)
29
sat
zat (zitten)
30
fourteen
veertien
31
worth
waard (het waard zijn)
32
had been planning to
was van plan (van plan zijn)
33
travelled
reisde (reizen)
34
full
vol
35
schedule
programma (het)
36
boat
boot (de)
37
river
rivier (de)
38
cities
steden (de stad)
39
villages
dorpen (het dorp)
40
visited
bezochten (bezoeken)
41
during
tijdens
42
enormous
enorm
43
met
ontmoet (ontmoeten)
44
contact
contact (het)
45
immediately
direct
46
wedding
huwelijk (het)
47
island
eiland (het)
48
mountains
bergen (de berg)
49
gorgeous
prachtige (prachtig)
50
great
geweldige (geweldig)
51
parties
feesten (het feest)
52
music
muziek (de)
53
theatre
theater (het)
54
open air
open lucht (de)
55
fantastic
fantastisch
