Begrippen hoofdstuk 10 Flashcards

(13 cards)

1
Q

Wat bedoelde Henry Murray met de term ‘press’?
A. Een biologische behoefte
B. Een externe situatie die gedrag beïnvloedt
C. De bewuste ervaring van een innerlijke behoefte

A

✔ Antwoord: B
→ ‘Press’ verwijst naar de omgevingsfactoren die gedrag beïnvloeden, bijv. een uitnodiging die je affiliatiebehoefte triggert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat meet men met de Thematic Apperception Test (TAT)?
A. Expliciete, bewuste motieven
B. Impliciete, onbewuste motieven
C. IQ en cognitieve prestaties

A

✔ Antwoord: B
→ De TAT is een projectieve test die impliciete motieven probeert te onthullen door interpretatie van ambigue afbeeldingen.

HIER KAN JE DE BEHOEFTE AAN MACHT MEE METEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kenmerkt iemand met een hoge achievement motivation?
A. Neiging tot samenwerking in groepen
B. Vermijden van moeilijke doelen
C. Voorkeur voor matig uitdagende taken en prestatiedoelen

A

✔ Antwoord: C
→ Ze kiezen taken waarin ze kunnen excelleren, maar die niet té makkelijk of onmogelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen impliciete en expliciete motieven?
A. Impliciet is sociaal wenselijk, expliciet is biologisch
B. Impliciet = onbewust en emotioneel gestuurd; expliciet = bewust en taalgebonden
C. Er is geen verschil

A

✔ Antwoord: B
→ Impliciete motieven beïnvloeden gedrag op de achtergrond, expliciete motieven zijn bewust geformuleerd (bijv. via zelfrapportage).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is zelfactualisatie volgens Maslow?
A. De behoefte om erbij te horen
B. De drang om je volledige potentieel te realiseren
C. Een basisbehoefte aan veiligheid en stabiliteit

A

✔ Antwoord: B
→ Zelfactualisatie staat bovenaan Maslow’s piramide: het streven naar creativiteit, groei en zelfverwezenlijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bedoelt Murray met ‘press’ (aansporing)?
A. De interne kracht van een biologische behoefte
B. De spanning tussen behoefte en motivatie
C. Een omgevingsinvloed die een behoefte activeert

A

✔ Antwoord: C
→ Een ‘press’ is iets in de omgeving dat je motiveert of je behoefte triggert, zoals een lege stoel → behoefte aan contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen alpha en beta press?
A. Alpha = objectief; Beta = subjectief ervaren van de situatie
B. Alpha = biologisch; Beta = sociaal bepaald
C. Alpha = impliciet; Beta = expliciet

A

✔ Antwoord: A
→ Alpha press = feitelijke situatie, Beta press = hoe je die situatie subjectief waarneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een kenmerk van expliciete motivatie?
A. Onbewust aangestuurd via emoties
B. Geactiveerd via projectieve testen
C. Bewust verwoord, bijvoorbeeld in doelen of zelfevaluatie

A

✔ Antwoord: C
→ Expliciete motieven zijn verbaal en reflectief: “Ik wil goed presteren.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk motief wordt in verband gebracht met controle, dominantie en invloed?
A. Behoefte aan intimiteit
B. Behoefte aan prestatie
C. Behoefte aan macht

A

✔ Antwoord: C
→ Mensen met een hoog power motive zoeken situaties waarin ze invloed kunnen uitoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk motief is geassocieerd met de behoefte aan diepe, warme sociale relaties?
A. Macht
B. Intimiteit
C. Prestatie

A

✔ Antwoord: B
→ Intimiteit (need for intimacy) draait om betekenisvolle verbinding en nabijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat beschreef Maslow als ‘flow’?
A. De afwezigheid van motivatie
B. Een staat van volledig opgaan in een activiteit, tussen verveling en stress in
C. De top van zijn behoeftehiërarchie

A

✔ Antwoord: B
→ Flow = optimale ervaring waarin uitdaging en vaardigheid in balans zijn. Niet specifiek in zijn piramide, maar verbonden aan zelfactualisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn volgens Carl Rogers de drie essentiële condities voor cliëntgerichte therapie?
A. Inzicht, confrontatie en educatie
B. Empathie, echtheid (congruentie) en onvoorwaardelijke positieve aandacht
C. Analyse, interpretatie en herstructurering

A

✔ Antwoord: B
→ Deze drie condities zorgen volgens Rogers voor psychologische groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat bedoelde Rogers met ‘distortion’ (vervorming)?
A. Een bewuste leugen in therapie
B. Het aanpassen van ervaringen zodat ze passen binnen het bestaande zelfbeeld
C. Een verstoorde geheugenrepresentatie

A

✔ Antwoord: B
→ Als iets niet past bij ons zelfbeeld, kunnen we het verdraaien (distortion) om het minder bedreigend te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly