tentamenvragen hoofdstuk 4 boek Flashcards
(46 cards)
Trait-psychologen zijn primair geïnteresseerd in:
A. het bepalen van hoe mensen van elkaar verschillen.
B. het begrijpen van menselijke natuur.
C. de uniciteit van het individu.
D. algemene gedragswetten.
A. het bepalen van hoe mensen van elkaar verschillen.
Trait psychology wordt ook wel _____ psychologie genoemd.
A. sociale
B. differentiële
C. cognitieve
D. ontwikkelings-
B. differentiële
De trait-benadering is historisch vooral gericht op:
A. nauwkeurige meting.
B. het onbewuste
C. evolutietheorie
D. persoonlijkheidsstoornissen
A. nauwkeurige meting.
De trait-benadering is het meest wiskundig/statistisch georiënteerd vanwege de focus op:
A. psychopathologie
B. hoeveelheid (amount)
C. situationele selectie
D. integriteitstests
B. hoeveelheid (amount)
Het combineren van basiskleuren op een kleurwiel is analoog aan:
A. emotionele variatie binnen het spectrum
B. diversiteit in de persoonlijkheid
C. combinaties van basis traits die unieke persoonlijkheden vormen
D. verandering van traits door kleurentherapie
C. combinaties van basis traits die unieke persoonlijkheden vormen
Victor is sociaal en extravert. Trait-psychologen nemen aan dat hij:
A. in de toekomst nog extraverter zal worden
B. vroeger verlegen was
C. in de toekomst nog steeds sociaal zal zijn
D. minder sociaal wordt met de jaren
C. in de toekomst nog steeds sociaal zal zijn
Traits zijn:
A. verondersteld stabiel te zijn over tijd.
B. verwacht te fluctueren
C. stabiel als ze biologisch zijn
D. stabiel mits ze betekenisvol zijn
A. verondersteld stabiel te zijn over tijd.
Wat is waar over trait stabiliteit over tijd?
A. Stabiliteit van het trait impliceert stabiel gedrag
B. Impulsiviteit neemt toe met leeftijd
C. Attitudes en interesses zijn minder stabiel dan traits
D. Biologisch gebaseerde traits zijn zeer instabiel
C. Attitudes en interesses zijn minder stabiel dan traits
Rank order stability betekent:
A. traits zijn niet stabiel binnen een persoon
B. traitniveaus dalen met leeftijd
C. traitscore verandert in tijd
D. iemands relatieve positie in een groep blijft gelijk, ondanks leeftijd
D. iemands relatieve positie in een groep blijft gelijk, ondanks leeftijd
Hartshorne & May (1928) ontdekten dat kinderen die valsspelen bij spellen:
A. ook vaak fraudeerden bij toetsen
B. niet per se valsspelen bij toetsen
C. eerder vreemden helpen
D. agressiever zijn
B. niet per se valsspelen bij toetsen
Volgens Mischel zijn _____ de sterkste voorspellers van gedrag.
A. situaties
B. attitudes
C. traits
D. intelligentie
A. situaties
De visie dat omstandigheden belangrijker zijn dan traits voor gedrag heet:
A. Aggregation
B. Situationism
C. Acquiescence
D. Social desirability
B. Situationism
De meeste psychologen zijn het erover eens dat gedrag wordt bepaald door:
A. een constante interactie tussen persoon en situatie.
B. stabiel gedrag over situaties
C. extreem sterke situaties
D. de behoefte om af te wijken
A. een constante interactie tussen persoon en situatie.
Welk scenario toont situationism?
A. Roger organiseert schoolfeesten
B. Keith is altijd modieus
C. Kiara is slim en scoort goed
D. Sheba is stil op school, dominant thuis
D. Sheba is stil op school, dominant thuis
Wat was een gevolg van Mischel’s kritiek op traits?
A. Meer interesse in persoon-situatie interacties
B. Minder interesse in persoon-situatie interacties
C. Minder gebruik van aggregation
D. Minder interesse in traits
A. Meer interesse in persoon-situatie interacties
Volgens Mischel kunnen psychologen gedrag NIET goed voorspellen in:
A. invloedrijke situaties
B. specifieke situaties
C. hoe traits situaties selecteren
D. scores van tests
B. specifieke situaties
De formule B = f(P × S) betekent:
A. gedrag is fenotype × stereotype
B. gedrag voorspelt erfelijkheid
C. gedrag = interactie tussen persoon en situatie
D. gedrag komt vooral door persoon
C. gedrag = interactie tussen persoon en situatie
Welke situatie laat situational specificity zien?
A. Zelfverzekerde Rochelle is zenuwachtig bij haar eerste sollicitatiegesprek
B. Avontuurlijke Sandra gaat graag op trektocht
C. Simon wekt stress bij collega’s
D. Peter is blij zijn vrienden te zien
A. Zelfverzekerde Rochelle is zenuwachtig bij haar eerste sollicitatiegesprek
Persoonlijkheid beïnvloedt gedrag het sterkst:
A. in sterke situaties
B. op oudere leeftijd
C. in zwakke of ambigue situaties
D. bij geaggregeerde metingen
C. in zwakke of ambigue situaties
Inwoners helpen anderen na een overstroming. Dit is een voorbeeld van:
A. Rank order
B. Situational selection
C. Strong situation
D. Manipulation
C. Strong situation
Het kiezen van je eigen situaties heet:
A. Situational selection
B. Evocation
C. Manipulation
D. Aggregation
A. Situational selection
Wat verklaart NIET waarom iemand zich vaak vriendelijk gedraagt?
A. Hij/zij heeft een vriendelijk karakter
B. Hij/zij is vaak in sociale context
C. Hij/zij kiest voor sociale situaties
D. Hij/zij beschouwt zichzelf als vriendelijk
D. Hij/zij beschouwt zichzelf als vriendelijk
Uit onderzoek met pagers bleek:
A. Neuroticism → sociale activiteiten
B. Extraversion → solitaire sporten
C. Need for achievement → ontspannen sociale settings
D. Need for order → vertrouwde situaties
D. Need for order → vertrouwde situaties
Andrea kiest architectuur omdat ze graag tekent en bouwt. Dit illustreert:
A. Situational selection
B. Evocation
C. Manipulation
D. Equivocation
A. Situational selection