tentamenvragen hoofdstuk 13 boek Flashcards

(34 cards)

1
Q

Welke van de volgende wordt NIET beschouwd als een component van emoties?
A. Subjectieve gevoelens
B. Lichamelijke veranderingen
C. Categoriseringen
D. Actietendensen

A

C. Categoriseringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

_____ is het onderdeel van emoties dat verwijst naar de verhoogde waarschijnlijkheid van bepaald gedrag.
A. Wederzijdse causaliteit
B. Cognitieve triade
C. Categorisering
D. Actietendens

A

D. Actietendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een functionele analyse van emoties en emotionele expressies richt zich op het “_____” van emoties.
A. waarom
B. hoe
C. wat
D. waar

A

A. waarom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

___ hangen meer af van de situatie dan van de persoon zelf.
A. Emotionele toestanden
B. Emotionele trekken
C. Stemming-inducties
D. Dimensionale emoties

A

A. Emotionele toestanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De patronen van emotionele reacties die iemand consequent ervaart in verschillende levenssituaties worden genoemd:
A. Emotionele toestanden
B. Emotionele trekken
C. Verklarende stijl
D. De cognitieve triade

A

B. Emotionele trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De _____ houdt zich bezig met het identificeren van primaire emoties.
A. Categoriale benadering
B. Dimensionale benadering
C. Diathese-stressmodel
D. Circumplex-model

A

A. Categoriale benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke van de volgende is NIET gebruikt als criterium om primaire emoties te identificeren?
A. Subjectieve ervaring
B. Unieke motivationele eigenschappen
C. Unieke gezichtsuitdrukkingen
D. Relatie tot biologische processen

A

A. Subjectieve ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ekman beweert dat gezichtsuitdrukkingen van primaire emoties aangeboren zijn op basis van:
A. observaties van een foetus van zeven maanden
B. onderzoek bij doofstomme mensen
C. observaties van gezonde baby’s
D. universele gezichtsuitdrukkingen, ook bij blinde mensen

A

D. universele gezichtsuitdrukkingen, ook bij blinde mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De meeste lijsten van primaire emoties bevatten:
A. Een gelijk aantal positieve en negatieve emoties
B. Meer positieve dan negatieve
C. Meer negatieve dan positieve
D. Alleen positieve of negatieve

A

C. Meer negatieve dan positieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De _____ richt zich op zelfrapportages en gebruikt statistische technieken om dimensies te vinden.
A. Categoriale benadering
B. Dimensionale benadering
C. Diathese-stressmodel
D. Functionele benadering

A

B. Dimensionale benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Er is veel overeenstemming dat _____ en _____ de basisdimensies zijn van emoties.
A. Aangenaamheid/onaangenaamheid; activatieniveau
B. Aangenaamheid; universele expressie
C. Activatie; universele expressie
D. Subjectieve ervaring; lichamelijke verandering

A

A. Aangenaamheid/onaangenaamheid; activatieniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emoties horen bij eenzelfde dimensie als ze:
A. Gelijkaardige gezichtsuitdrukkingen hebben
B. Eenzelfde functie hebben
C. Tegelijk voorkomen in ervaring
D. Als verschillend worden beoordeeld

A

C. Tegelijk voorkomen in ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De categoriale benadering verschilt van de dimensionale omdat deze:
A. Meer vertrouwt op conceptuele verschillen tussen emoties
B. Emotionele ervaring analyseert
C. Kijkt naar gelijktijdige emoties
D. Richt zich op gradaties van aangenaamheid

A

A. Meer vertrouwt op conceptuele verschillen tussen emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

___ is het specifieke type emotie dat iemand ervaart.
A. Stijl
B. Inhoud
C. Actietendens
D. Wederzijdse causaliteit

A

B. Inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geluk wordt meestal gemeten met:
A. Leugendetectors
B. Observatiestudies
C. Zelfrapportagevragenlijsten
D. ECG-metingen

A

C. Zelfrapportagevragenlijsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De gemiddelde persoon is:
A. Vaker gelukkig dan ongelukkig
B. Vaker ongelukkig dan gelukkig
C. Even vaak gelukkig als ongelukkig
D. Onverschillig over geluk

A

A. Vaker gelukkig dan ongelukkig

17
Q

Tevredenheid met het leven hangt samen met:
A. Sociale wenselijkheid
B. Veel positieve emoties
C. Positieve illusies
D. Alle bovenstaande

A

D. Alle bovenstaande

18
Q

Mensen in landen met _____ zijn gelukkiger.
A. Minder burgerrechten
B. Lage inkomens
C. Gemiddelde inkomens
D. Meer burgerrechten

A

D. Meer burgerrechten

19
Q

Welke is een mogelijke derde variabele tussen rijkdom en geluk?
A. Burgerrechten
B. Gezondheidszorg
C. Onderwijs
D. Alle bovenstaande

A

D. Alle bovenstaande

20
Q

Emotionele beelden worden gebruikt bij:
A. Emotionele Stroop-taak
B. Stemming-inductie
C. Type A persoonlijkheid
D. Alle bovenstaande

A

B. Stemming-inductie

21
Q

Correlatiestudies tonen aan dat:
A. Persoonlijkheid een directe invloed heeft op geluk
B. Persoonlijkheid een indirect effect heeft
C. Hoge extraversie en lage neuroticisme samengaan met geluk
D. Persoonlijkheid geluk veroorzaakt

A

C. Hoge extraversie en lage neuroticisme samengaan met geluk

22
Q

Onderzoek met stemming-inductie toont aan:
A. Indirect effect
B. Direct effect van persoonlijkheid op emoties
C. Beïnvloeding van groepsstemming
D. Alle bovenstaande

A

B. Direct effect van persoonlijkheid op emoties

23
Q

Hoge neuroticisme betekent:
A. Dimensionale kijk op emotie
B. Categoriale kijk op emotie
C. Regelmatige irritatie
D. Beide categoriale kijk én irritatie

A

C. Regelmatige irritatie

24
Q

Eysenck koppelde _____ aan makkelijke activering van het limbisch systeem.
A. Extraversie
B. Neuroticisme
C. Type A
D. Vijandigheid

A

B. Neuroticisme

25
Wie hoog scoren hoog neuroticisme klagen vaker over: A. Lichamelijke klachten B. Veel energie C. Positieve illusies D. Geen van bovenstaande
A. Lichamelijke klachten
26
Welke ziekte is sterk gerelateerd aan neuroticisme? A. Hartziekte B. Kanker C. Vroegtijdige dood D. Geen van bovenstaande
D. Geen van bovenstaande
27
____ zijn manieren om de wereld te interpreteren. A. Cognitieve schema’s B. Cognitieve triades C. Syndromen D. Categorieën
A. Cognitieve schema’s
28
Wat hoort NIET bij Becks cognitieve triade? A. Zelfbeeld B. Verleden C. Toekomst D. Wereldbeeld
B. Verleden
29
Denken dat je een mislukkeling bent en je zo gedragen is een: A. Zelfvervullende voorspelling B. Zelfondermijnend idee C. Subject-expectancy effect D. Performatieve contradictie
A. Zelfvervullende voorspelling
30
Wat is GEEN cognitieve vertekening bij depressie? A. Willekeurige conclusies B. Personaliseren C. Catastroferen D. Compartimentaliseren
D. Compartimentaliseren
31
Beck geloofde dat cognitieve vertekeningen: A. Leiden tot zelfvervulling B. Negatief zelfbeeld creëren C. Automatische negatieve gedachten oproepen D. Alle bovenstaande
D. Alle bovenstaande
32
Mensen met hoge affectintensiteit: A. Ervaren geen sterkere positieve emoties B. Willen hun intensiteit niet veranderen C. Hebben minder lichamelijke opwinding D. Vinden gebeurtenissen minder ernstig
B. Willen hun intensiteit niet veranderen
33
Een voordeel van lage affectintensiteit is: A. Minder psychosomatische klachten B. Minder zorgen erover C. Minder intense positieve emoties D. Meer intense positieve emoties
A. Minder psychosomatische klachten
34
Hoge affectintensiteit hangt samen met: A. Type A B. Neuroticisme C. Extraversie D. Beide neuroticisme én extraversie
D. Beide neuroticisme én extraversie