tentamenvragen hoofdstuk 7 boek Flashcards
(30 cards)
Een voordeel van fysiologische metingen is dat ze:
A. Gemakkelijk zijn om te meten
B. Mechanisch en betrouwbaar gemeten kunnen worden
C. Het belangrijkste aspect van persoonlijkheid zijn
D. Bij iedereen hetzelfde zijn
B. Mechanisch en betrouwbaar gemeten kunnen worden
De meeste fysiologisch georiënteerde psychologen zijn het erover eens dat:
A. Fysiologie is allesbepalend
B. Fysiologie verandert niet
C. Fysiologie slechts één van vele oorzaken is voor gedrag
D. Fysiologie gedrag volledig bepaalt
C. Fysiologie slechts één van vele oorzaken is voor gedrag
Huidig onderzoek richt zich vooral op:
A. Lichaamstypen
B. Specifieke fysiologische systemen
C. De vier lichaamssappen
D. Telemetrie
B. Specifieke fysiologische systemen
Over elektroden wordt gezegd dat ze:
A. De beweging van de deelnemer beperken
B. De huid binnendringen
C. Glucoseverbruik meten
D. Het immuunsysteem meten
A. De beweging van de deelnemer beperken
Elektrodermale activiteit maakt het mogelijk om:
A. Het immuunsysteem te evalueren
B. Directe activiteit van het sympathisch zenuwstelsel te meten
C. Hartziekten te voorspellen
D. Activatie in hersengebieden te meten
B. Directe activiteit van het sympathisch zenuwstelsel te meten
Het meten van elektriciteit tussen twee elektroden op de handpalm geeft:
A. Cardiovasculaire reactiviteit
B. ECG
C. Elektrodermale activiteit
D. EEG
C. Elektrodermale activiteit
Persoonlijkheidstrekken die het sterkst samenhangen met elektrodermale activiteit zijn:
A. Extraversie en openheid
B. Angst en neuroticisme
C. Sensatiezoekend gedrag en agressie
D. Impulsiviteit en psychoticisme
B. Angst en neuroticisme
Wat geeft cardiovasculaire activiteit het beste aan?
A. Huidgeleiding
B. Alfagolven
C. Elektrodermale activiteit
D. Bloeddruk
D. Bloeddruk
Om cardiovasculaire activiteit goed te meten, kijkt men naar:
A. Aantal hartslagen per minuut
B. Huidgeleiding tussen hartslagen
C. Tijd tussen twee hartslagen
D. Gemiddelde systolische druk
C. Tijd tussen twee hartslagen
Diastolische druk geeft aan:
A. De rustdruk tussen hartslagen in
B. De interval tussen hartslagen
C. Hersengolven
D. Zweetklierdruk
A. De rustdruk tussen hartslagen in
Type A persoonlijkheid wordt geassocieerd met:
A. Huidgeleiding
B. Hartreactiviteit
C. Immuunsysteem
D. Hormonen
B. Hartreactiviteit
Carlos is competitief, vijandig en ongeduldig. Bij stress stijgt zijn hartslag en bloeddruk sterk. Hij is waarschijnlijk:
A. Mesomorf
B. Type A
C. Impulsief
D. Reactief
B. Type A
Vooral het vijandige deel van de Type A persoonlijkheid is gekoppeld aan een verhoogde kans op:
A. Kanker
B. Hartziekten
C. Diabetes
D. De ziekte van Crohn
B. Hartziekten
Hersenactiviteit wordt gemeten met een:
A. Cardiovasculaire meting
B. ECG
C. Huidgeleiding
D. EEG (elektro-encefalogram)
D. EEG (elektro-encefalogram)
Monica vertoont verhoogde frontale hersenactivatie bij negatieve beelden. Ze scoort waarschijnlijk hoog op:
A. Extraversie
B. Neuroticisme
C. Vijandigheid
D. Sensatiezoeken
B. Neuroticisme
Volgens Eysenck’s theorie verschillen introverten en extraverten in:
A. Hoe hun zenuwstelsel reageert op matige stimulatie
B. Hun rustniveau van hersenactiviteit
C. Hersengolven tijdens slaap
D. Snelheid van opwinding
A. Hoe hun zenuwstelsel reageert op matige stimulatie
Wat regelt de algemene hersenactivatie?
A. Parasympathisch zenuwstelsel
B. Ascending Reticular Activating System (ARAS)
C. Behavioral Activation System (BAS)
D. Behavioral Inhibition System (BIS)
B. Ascending Reticular Activating System (ARAS)
Volgens Hebb bestaat er voor iedere taak een:
A. Marginaal niveau van opwinding
B. Optimaal niveau van opwinding
C. Maximaal niveau van opwinding
D. Progressief niveau van opwinding
B. Optimaal niveau van opwinding
Wat is niet onderdeel van Hebbs theorie over optimale opwinding?
A. Je kunt te opgewonden zijn om goed te presteren
B. Iedereen heeft hetzelfde optimale niveau voor alle prikkels
C. Je kunt slecht presteren door te weinig opwinding
D. Verschillende activiteiten vereisen verschillende niveaus
B. Iedereen heeft hetzelfde optimale niveau voor alle prikkels
Introverten vermijden sociale situaties omdat:
A. Ze mensen niet leuk vinden
B. Ze ook hoog scoren op angst
C. Ze teveel monoamine oxidase hebben
D. Ze snel overprikkeld raken
D. Ze snel overprikkeld raken
Extraverten zoeken sociale situaties omdat ze:
A. Meer opwinding nodig hebben
B. Zich alleen angstig voelen
C. Een overactief ARAS hebben
D. Meer zelfcontrole hebben
A. Meer opwinding nodig hebben
In Eysencks herziene theorie verschillen introverten en extraverten vooral in hun:
A. Basisniveau van opwinding
B. Reactie op prikkels
C. Maximale opwinding
D. BAS-niveau
B. Reactie op prikkels
Het Behavioral Activation System (BAS) reageert op:
A. Beloningen en motivatie via dopamine
B. Straf en onzekerheid
C. Serotonine
D. Hersenasymmetrie
A. Beloningen en motivatie via dopamine
Het Behavioral Inhibition System (BIS) reageert op:
A. Beloningen
B. Straf, frustratie en onzekerheid
C. Dopamine
D. Positieve emoties
B. Straf, frustratie en onzekerheid