oefen vragen alles Flashcards

(30 cards)

1
Q

De zogeheten ‘comprehensiveness standard’ (volledigheidsstandaard) voor het evalueren van een persoonlijkheidstheorie stelt dat een goede theorie:

A. De meeste of alle feiten kan verklaren
B. Weinig aannames of assumpties bevat
C. Consistent is met wat bekend is in andere domeinen

A

A. De meeste of alle feiten kan verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Iemand vertelt je dat hij vaak kippenvel krijgt als hij naar muziek luistert of naar een mooi schilderij kijkt. Op welke van de onderstaande eigenschappen scoort deze persoon waarschijnlijk hoog?
A. Conscientiousness
B. Honesty-Humility (Eerlijkheid-Betrouwbaarheid)
C. Openness

A

C. Openness

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt onderzoek genoemd waarbij de onderzoeker zich richt op één enkele persoon?
A. Egocentrisch onderzoek
B. Nomothetisch onderzoek
C. Idiografisch onderzoek

A

C. Idiografisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is kenmerkend voor mensen die hoog scoren op extraversie?
A. Deze personen zijn geremd en verlegen
B. Deze personen zijn spraakzaam en assertief
C. Deze personen zijn rustig en stabiel

A

B. Deze personen zijn spraakzaam en assertief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke vorm van validiteit wordt ondersteund als blijkt dat een extraversievragenlijst sterk samenhangt met andere vragenlijsten die vergelijkbare begrippen meten?
A. Discriminante validiteit
B. Convergerende validiteit
C. Externe validiteit

A

B. Convergerende validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onder welke vorm van data zou je een deeltoets zoals deze het beste kunnen scharen?
A. T-data
B. O-data
C. L-data

A

A. T-data

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De lexicale benadering heeft twee duidelijke criteria opgeleverd om belangrijke eigenschappen (‘traits’) te identificeren. Welk criterium hoort daar NIET bij?
A. Het aantal emotiewoorden
B. Cross-culturele universaliteit
C. Synoniemfrequentie

A

A. Het aantal emotiewoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke term heeft betrekking op het gegeven dat de eigenschappen uit het interpersoonlijke circumplex van Wiggins NIET met elkaar samenhangen?
A. ‘Adjecency’
B. ‘Bipolarity’ (bipolariteit)
C. ‘Orthogonality’ (orthogonaliteit)

A

C. ‘Orthogonality’ (orthogonaliteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ricardo is erg doelgericht, drinkt geen alcohol en zou nooit onbeschermde seks hebben met mensen die hij amper kent. Op welke van de onderstaande eigenschappen zal Ricardo dan vermoedelijk hoog scoren?
A. Openness to experience
B. ESTP (Extraverted, Sensing, Thinking and Perceiving)
C. Conscientiousness

A

C. Conscientiousness

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In welke situaties zullen mensen de meeste verschillen in gedrag laten zien?
A. Als ze alleen zijn
B. In zwakke situaties
C. In sterke situaties

A

B. In zwakke situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is volgens het boek één van de beste manieren om te controleren of mensen een vragenlijst slordig invullen (‘carelessness’)?
A. Een ‘infrequency scale’ opnemen in de vragenlijst
B. Een extraversieschaal opnemen in de vragenlijst
C. Een autonomieschaal opnemen in de vragenlijst

A

A. Een ‘infrequency scale’ opnemen in de vragenlijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarop heeft het maturiteitsprincipe (‘maturity principle’) van persoonlijkheidsontwikkeling betrekking?
A. Structurele of ipsatieve consistentie
B. Beloningsstructuren die maken dat iemand een productieve en betrokken bijdrage aan de samenleving kan leveren
C. Rangorde instabiliteit in de volwassenheid

A

B. Beloningsstructuren die maken dat iemand een productieve en betrokken bijdrage aan de samenleving kan leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voor personen in welke leeftijdsgroep is de persoonlijkheidsconsistentie doorgaans het sterkst?

A

vijftigers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is kenmerkend voor mensen met lage niveaus van mono-amino oxidase (MAO)?
A. Deze mensen scoren hoog op neuroticisme
B. Deze mensen hebben een gevoelig BIS
C. Deze mensen scoren hoog op sensation seeking (sensatiezoeken)

A

C. Deze mensen scoren hoog op sensation seeking (sensatiezoeken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe zou je iemand met een hoge score op extraversie en neuroticisme omschrijven in termen van de reinforcement sensitivity theory van Gray?
A. Die persoon heeft een gevoelig BIS
B. Die persoon heeft een gevoelig BAS
C. Die persoon heeft een ongevoelig BAS

A

B. Die persoon heeft een gevoelig BAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Freud beschreef ____ als “de koninklijke weg naar het onbewuste”.
A. Hypnose
B. Introspectie
C. Dromen

17
Q

Welke van de onderstaande onderzoeksonderwerpen heeft geen last van de aanname van gelijke omgevingen (‘equal environments assumption’)?
A. Tweelingstudies
B. Adoptiestudies
C. Selectief fokken

A

B. Adoptiestudies

18
Q

n een discussie over erfelijkheid gebruikt iemand een argument waarvan je meteen weet dat het niet waar is. Het is het argument dat erfelijkheidsschattingen:
A. Niet toepasbaar zijn op individueel niveau en alleen zin hebben voor groepen
B. Verschillen in tijd en ruimte
C. Een maat voor de validiteit zijn

A

C. Een maat voor de validiteit zijn

19
Q

Volgens het boek heeft de evolutionaire psychologie drie belangrijke uitgangspunten, namelijk:
A. Adaptations, random noise, sexual selection
B. Domain specificity, numerousness, functionality
C. Efficiency, precision, predictability

A

B. Domain specificity, numerousness, functionality

20
Q

Wat is vaak het geval in culturen met relatief veel ziekteverwekkers, volgens Schaller?
A. Meer ongehoorzaamheid en minder vriendelijkheid
B. Hogere niveaus van extraversie en neuroticisme
C. Lagere niveaus van extraversie en minder openheid voor ervaringen

A

C. Lagere niveaus van extraversie en minder openheid voor ervaringen

21
Q

Hoe worden verschillende versies van hetzelfde gen genoemd volgens het boek?
A. Allelen
B. SNiP’s
C. Chromosomen

22
Q

Welk brede persoonlijkheidskenmerk overlapt het sterkst met Gray’s Behavioural Activation System (BAS)?
A. Extraversie
B. Vriendelijkheid (Agreeableness)
C. Consciëntieusheid

A

A. Extraversie

23
Q

Welk psychoanalytisch verdedigingsmechanisme vermindert angst door acceptabele verklaringen te genereren voor uitkomsten die anders sociaal onaanvaardbaar zouden kunnen lijken?
A. Projectie
B. Sublimatie
C. Rationalisatie

A

C. Rationalisatie

24
Q

Volgens de behoefte-theorie van Murray kan elke situatie door verschillende mensen anders worden ervaren. De subjectieve waarneming wordt ____ genoemd, terwijl de objectieve werkelijkheid ____ wordt genoemd.
A. Alpha press; beta press
B. Dynamic press; static press
C. Beta press; alpha press

A

C. Beta press; alpha press

25
Een sleutelbegrip in Rogers’ theorie van zelfactualisatie was: A. Unconditional positive regard B. Het volwassenheidsprincipe C. Autonomie
A. Unconditional positive regard
26
De drie belangrijkste interpersoonlijke motieven zijn: A. Affiliation, achievement, power B. Consistency, self-esteem, authenticity C. Safety, self-actualisation, autonomy
A. Affiliation, achievement, power
27
Fred was toevallig goed met de computers die in huis beschikbaar waren. Wat verwijst hier waarschijnlijk naar? A. Passieve genotype-omgevingscorrelatie B. Evocatieve genotype-omgevingscorrelatie C. Actieve genotype-omgevingscorrelatie
A. Passieve genotype-omgevingscorrelatie
28
Het realiteitsprincipe is een kenmerk van het: A. Id B. Ego C. Superego
B. Ego
29
Cardiale reactiviteit is in onderzoek in verband gebracht met een: A. Type A-persoonlijkheid B. Type B-persoonlijkheid C. Type D-persoonlijkheid
A. Type A-persoonlijkheid
30
Welke neurotransmitter is het sterkst geassocieerd met vechten of vluchten (fight-or-flight)? A. Noradrenaline B. Dopamine C. Serotonine
A. Noradrenaline