Extra Flashcards

(94 cards)

1
Q

inhoud van het denken

A
  • wanen
  • obsessionele gedachten
  • overwaardige ideeën
  • fobische gedachten
  • magisch denken
  • preoccupaties en ruminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vorm van het denken

A

structuur, logica en tempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

algemene indruk

A
  • uiterlijk
  • klachtenpresentatie
  • gevoelens en reacties van onderzoeker
  • contact en houding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cognitieve functies

A
  • bewustzijn, aandacht en concentratie: bewustzijn, aandacht, orientatie in tijd en plaats, geheugen en inprenting
  • intellectuele functies: oordeelsvermogen, ziekteinzicht, abstractievermogen, executieve functies, geschatte intelligentie, taal en spraak
  • voorstelling, waarneming en zelfwaarneming
  • denken: vorm en inhoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

affectieve functies

A
  • stemming
  • affect: aard en expressie
  • somatische klachten en verschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

conatieve functies

A
  • psychomotoriek en spraak: algemeen, mimiek en spraak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hierarchie van stoornissen

A
  1. Neurocognitieve stoornissen
  2. Psychosespectrum stoornissen
  3. Emotionele stoornissen
  4. Gedragsstoornissen
  5. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
  6. Persoonlijkheidsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij ‘normal pressure hydrocephalus’ is er sprake van een trias van klinische verschijnselen.
Welke drie verschijnselen zijn dit?

A
  1. Loopstoornissen (1p)
  2. Geheugenklachten/cognitieve stoornissen/mentale achteruitgang (1p)
  3. Urine incontinentie (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er bij een split-brain-patiënt?

A

Split-brain ontstaat wanneer het corpus callosum (verbinding tussen de twee hersenhelften) is doorgesneden, meestal om epilepsie te behandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn gevolgen bij een split-brain-patiënt en voor waarneming en taal?

A

De linker- en rechterhersenhelft kunnen niet meer communiceren.

Linkerhersenhelft: taal, spraak, logica

Rechterhersenhelft: visueel-ruimtelijk, gezichtsherkenning, emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke bijwerking is meest waarschijnlijk het gevolg van serotoninepotentiëring?

A

agitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke drie situaties wordt een angstrespons pathologisch genoemd?

A
  • te lang
  • te intens
  • zonder prikkel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke twee receptoren worden het sterkst geblokkeerd door risperidon?

A

serotonine en dopamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

functies locus coereleus

A

Alertheid en waakzaamheid

Aandacht en concentratie

Stressrespons (activatie bij dreiging)

Slaap-waak-regulatie

Pupilverwijding (via sympathisch systeem)

Geheugen (via modulatie van hippocampus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

T1 opname

A

water is zwart, vet is wit

anatomie goed zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

T2 opname

A

water is wit, vet is zwart

handig voor detectie van pathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom wordt tijdens elektroconvulsietherapie (ECT) een bloeddrukband om het been van de patiënt aangelegd?

A

Om voor bloedleegte te zorgen voordat de spierverslapper wordt toegediend. Het been is niet verslapt waardoor de duur van
het motorisch insult vast te stellen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Beschrijf het verschil tussen een nagebootste stoornis en simulatie - anders dan dat de eerste een psychiatrische
aandoening is en de tweede niet.

A

Bij de nagebootste stoornis is er geen duidelijk persoonlijk gewin bij simulatie wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Je legt uit hoe lang
onttrekkingsverschijnselen gemiddeld aanhouden na staken van lorazepam

A

tot 2 weken na stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hierarchie, specifieker

A

DSM-5 Categorie Stoornis
1. Neurocognitieve stoornissen
2. Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen
3. Bipolaire en verwante stemmingsstoornissen
4. Depressieve en angststoornissen
5. Eetstoornissen
6. Persoonlijkheidsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Frontale Associatie Cortex

A

inhibitie van spontaan gedrag
beslissen
planning van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Parietale Associatie Cortex

A

verwerking van plaats informatie
dorsale stroom van visuele informatie-verwerking
aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Temporale Associatie Cortex

A

ventrale stroom van visuele informatie verwerking
object herkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem de drie mogelijke werkingsmechanismen van triptanen bij migraine?

A
  1. Directe vasoconstrictie
  2. Remming van neuropeptide afgifte
  3. Direct centraal effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Split brain, rechter visueel veld
De informatie komt binnen in de linker hemisfeer. Hier zit ook het taalcentrum. Het kan dus benoemd worden. De linker hemisfeer stuurt de rechterhand aan, dus het rechter visuele veld kan getekend worden door de rechterhand
26
Split brain, linker visueel veld
Informatie komt binnen in rechter hemisfeer. Hier zit geen taalcentrum, dus het kan niet benoemd worden. Rechter hemisfeer stuurt linkerhand aan, dus het kan getekend worden met links.
27
affect isolatie
scheiden van oorspronkelijke gevoelens en gedachten
28
ageren
handelingen in plaats van reflecties of gevoelens
29
anticiperen
het vooruitlopend ervaren van emotionele reacties
30
devalueren
het toeschrijven van overdreven negatieve eigenschappen
31
projectie
het ten onrechte toeschrijven aan een ander van eigen gevoelens
32
rationalisme
het verbergen van ware drijfveren voor gedrag door uitvoerige verklaringen
33
splijting
het van elkaar gescheiden houden van tegengestelde affectieve toestanden en het niet kunnen integreren van positieve en negatieve eigenschappen
34
sublimeren
het kanaliseren van potentieel onaangepaste gevoelens in sociaal aanvaardbare gedragingen (boksen bijv)
35
veilige hechting
veilige hechting leidt tot duurzame emotionele, affectie relatie en is van belang voor een optimale ontwikkeling. Kinderen zullen bij stress nabijheid zoeken bij mensen aan wij zij zijn gehecht. Bij veilige hechting leert men ook dat gedrag bepaalde consequenties heeft.
36
onveilige hechting
hierbij heeft iemand niet het besef dat hij er mag zijn en dat er van de ander een positieve verwachting kan zijn. Hierbij is er gebrek in vertrouwen in zelf en omgeving.
37
angstig-gepreoccupeerd gehecht
negatief zelfbeeld en positieve verwachtingen van anderen (gaan vaak naar dokter)
38
afwijzend-vermijdend gehecht
positief zelfbeeld en negatieve verwachtingen
39
angstig-vermijdend
negatief zelfbeeld en verwachtingen
40
primitieve afweer
ageren (acting-out), devalueren (1 bepaalt aspect vergoten, zwart-wit denken), externaliseren, hulp-afwijzend klagen, idealiseren (overdreven positief), ontkennen, passieve agressiviteit, projecteren, splitsen (idealiseren/devalueren, zwart-wit denken)
41
neurotische afweer
beperking van mogelijkheden, met geringe of beperkte realiteitsdistorsie, gestoorde afweer en mindere beleving van werkelijkheid. Intellectualiseren (overmatig abstract denken), isoleren van affect (ontkoppelen van gedachten), ongedaan maken (het gebruik van woorden of gedragingen om de ervaring teniet te doen), overdekken door het tegendeel (reactieformatie, vervangen van vervelende gedachten met iets tegenovergestelds), rationaliseren (verbergen gedachten door verklaringen), verdringen (repressie), verschuiven (verplaatsen van gevoel naar een ander)
42
adaptieve afweer
optimaal om stress te hanteren, rijpe afweer, geen verstoring in relaties, geen realiteitsdistorsies. Anticiperen, beheersen (suppressie), humor, sublimeren (hardlopen of muziek maken)
43
polyneuropathie
Vooral problemen in distale zenuwuiteinden met gevoelloosheid, pijn en krachtverlies en zijn vaak symmetrisch.
44
polyneuropathie klachten
sensibilitetisstoornissen, krachtsverlies, distaal, soms autonoma klachten zoals afwijkende zweetproductie, ritmestoornis, erectiestoornis, symmetrisch, lage- of afwezige reflexen.
45
incidentie peripartum depressie
10%
46
incidentie postpartum psychose
0,1-0,2%
47
meningeoom behandeling
resectie en vaak geen nabehandeling nodig. Chemotherapie is bij resttumor niet effectief, vervolging, bestraling en re-resectie wel
48
Schwannoom behandeling
resectie, bij grotere tumor stereotactische therapie. Prognose is heel goed, maar zenuwuitval is vaak niet te herstellen
49
ACTH producerend hypofyse macroadenoom behandeling
transnasele adenotomie, indien te groot subfrontale aanpak, goede prognose, maar wel uitval hypofyse as, waarvoor substitutie
50
oligodendrogliomen behandeling
indien <40 en geen andere klachten vervolgen. Voor andere patiënten betere prognose indien chemo met radiotherapie
51
glioblastoom behandeling
<65 in goede conditie resectie met combinatie radio en chemotherapie, gevolgd door chemotherapie. Oudere patiënten alleen symptomatisch met kort radiotherapie of chemotherapie
52
53
rebound
als na het staken de oorspronkelijke klachten in hevigere mate dan voorafgaand aan de start van het middel terugkomen
54
Wat speelt een rol bij hypochondrie?
catastroferen en hypervigilantie
55
Wat houdt de ascensus medulla in?
Vanwege de ascensus medullae komt het vaak voor dat het niveau van de myelumcompressie hoger ligt dan de sensibele grens die bij het lichamelijk onderzoek gevonden wordt. Ook bij een incomplete dwarslaesie kan de sensibele grens lager liggen dan het aangedane niveau, maar nooit hoger
56
Voorbeelden van pijn bij kankerpatiënten
post-radiatie plexopathie chemotherapie geïnduceerde polyneuropathie post-dissectiepijn bestralingsmucositis hand-voet syndroom bij cytarabine
57
Welke twee corticale gebieden hebben een verlaagde activiteit tijdens analgesie veroorzaakt door het placebo effect?
Insula, anterior cingulate cortex
58
Wat is een denkfout?
vertekende patronen van denken die vaak automatisch zijn en niet kloppen met de verkregen informatie of werkelijkheid
59
Verschillen sociale-angststoornis en obsessieve-compulsieve stoornis betreft angstige gedachten
Angstige gedachten bij een sociale-angststoornis zijn egosyntoon en bij een obsessieve-compulsieve stoornis egodystoon
60
blokkeren muscarine receptoren
* Droge mond * Obstipatie * Urineretentie * Wazig zien * Verwardheid/delier (vooral bij ouderen)
61
blokkade histamine 1 receptoren
→ Sedatie (slaperigheid) → Gewichtstoename (toegenomen eetlust)
62
blokkade alfa 1 receptoren
→ Orthostatische hypotensie (duizeligheid bij opstaan) → Reflex-tachycardie
63
blokkade 5-HT2 receptoren
* Gewichtstoename * Sedatie * (Soms) seksuele disfunctie * Verlaagd angstniveau (bij antipsychotica soms gewenst)
64
melancholische kenmerken
* psychomotore agitatie * buitensporige schuldgevoelens * Significante gewichtsverlies of verlies van eetlust * Diepe somberheid (kwaliteit van stemming is anders dan verdriet) * Vroeg wakker worden (meer dan 2 uur vroeger dan normaal) * Slechtste stemming in de ochtend
65
Communicerende hydrocephalus
Geen obstructie ter plaatse van 3e ventrikel of aquaduct
66
priming
is het fenomeen waarbij een eerder waargenomen prikkel (de prime) de reactie op een volgende prikkel versnelt of beïnvloedt, ook al herinner je je die eerste prikkel niet bewust. Gebeurt in neocortex woorden afmaken, plaatjes die niet compleet zijn herkennen.
67
Noem één overeenkomst en één verschil tussen een loopstoornis op basis van een cerebellaire oorzaak en een loopstoornis op basis van een achterstrengstoornis.
overeenkomst: breedbasiche gang, grote pas verschil: cerbellair geen verbetering bij optische correctie, bij achterstrengstoornis wel
68
PPRF
hoge vuurfrequentie, effect op de snelheid
69
smooth pursuit
type oogbeweging waarmee je de ogen langzaam en vloeiend kunt bewegen om een bewegend object continu in beeld te houden. Het is dus een volgbeweging van de ogen, anders dan de snelle saccades waarmee je blik springt tussen verschillende punten.
70
Noem twee 1e keuze geneesmiddelen die je aan de patiënt kunt voorschrijven bij essentiële tremor?
propranolol, mysoline, topiramaat
71
mesencephalon
middenhersenen
72
metencephalon
pons, cerebellum
73
myelencephalon
medulla oblongata
74
diencephalon
thalamus en hypothalamus
75
Huntington
Medium spiny neuronen (indirecte circuit) gaan verloren → minder remming van GPi → GPi wordt minder actief → minder remming van thalamus → thalamus wordt overactief → hyperkinetisch (te veel beweging).
76
Parkinson
Minder dopamine → minder activatie direct circuit & meer activatie indirect circuit → GPi wordt actiever → meer remming van thalamus → minder signalen naar motorcortex → hypokinetisch (te weinig beweging).
77
Wat is de wetenschappelijk correcte naam van het gebied, waarin ten gevolge van de ziekte van Parkinson degeneratie van dopaminerge eindigingen optreedt?
nucleus caudatus
78
Wat is de wetenschappelijk correcte naam van het gebied, waarin ten gevolge van de ziekte van Parkinson degeneratie van dopaminerge cellichamen voorkomt?
substantia nigra
79
Parkinson symptomen
Tremor in rust (vaak éénzijdig startend) Bradykinesie (bewegingsarmoede) Rigiditeit (spierstijfheid) Houdingsinstabiliteit (later in het ziektebeeld) Autonome symptomen (zweten, obstipatie) Slaapstoornissen, depressie
80
Risicofactoren Parkinson
Risicofactoren: Leeftijd (meestal >60 jaar) Familiegeschiedenis Omgevingsfactoren (bv. blootstelling aan pesticiden) Mannelijk geslacht
81
Progressive Supranuclear Palsy (PSP) symptomen
Progressieve balansproblemen en valneiging (vroeg en frequent) Stijfheid en bradykinesie, vaak symmetrisch Verticale supranucleaire blikparese (moeilijkheid met op/omhoog kijken) Dysartrie, dysfagie Cognitieve achteruitgang Minder goed reagerend op levodopa
82
PSP risicofactoren
Leeftijd (meestal 60-70 jaar) Geen duidelijke genetische of omgevingsfactoren bekend
83
Vasculair parkinsonisme symptomen
Vooral lagere extremiteiten aangedaan Langzame, stijve gang met kleine pasjes Symmetrische klachten Vaak geen tremor Geassocieerd met andere neurologische uitvalsverschijnselen (bv. urineretentie, cognitieve stoornissen)
84
Risicofactoren vasculair parkinsonisme
Vasculaire risicofactoren: hypertensie, diabetes, roken Eerdere beroertes of kleine infarcten in de basale kernen of hersenstam
85
MSA symptomen
Parkinsonisme (rigiditeit, bradykinesie) dat slecht reageert op levodopa Autonome dysfunctie (orthostatische hypotensie, blaasproblemen) Cerebellaire symptomen (ataxie, coördinatieproblemen) Snelle progressie en ernstige invaliditeit
86
risicofactoren MSA
Onbekend, zeldzame sporadische aandoening Leeftijd meestal 50-60 jaar
87
Lewy body dementie
fluctuaties, hallucinaties, parkinsonisme, REM-slaap gedragsstoornissen
88
Bewustzijnsstoornissen
somnolent (alleen reageren na krachtig aanspreken), soropeus (geen antwoord, maar wel uitvoeren), subcomateus (alleen pijnprikkels)
89
Hallucinaties
akoestische hallucinatie, visuele hallucinatie, olfactorische hallucinatie, gustatoire hallucinatie, haptische hallucinatie
90
Waarnemingsstoornissen
derealisatie, depersonalisatie, illusionaire vervalsing
91
Denkstoornissen
betrekkingsideeën, betrekkingswanen, waan waarneming, wanen, beïnvloedingswaan
92
type wanen
paranoïde waan, beïnvloedingswann, erotomane waan, godsdienstwaan, schuldwaan, zondewaan, armoedewaan, nihilistische waan, somatische waan
93
LTP
1. Glutamaat bindt aan zowel AMPA- als NMDA-receptoren op de postsynaptische cel. 2. AMPA-receptoren gaan onmiddellijk open → Na⁺ stroomt de cel in → depolarisatie. 3. Die depolarisatie verdrijft Mg²⁺ dat de NMDA-receptor pore blokkeert. 4. Nu kan via NMDA ook Ca²⁺ de cel instromen. 5. De Ca²⁺ activeert o.a. CaMKII, een belangrijk intracellulair signaalmolecuul. 6. CaMKII zorgt voor inbouw van extra AMPA-receptoren in het membraan → versterking van de synaps (LTP = long-term potentiation).
94
Hierarchie
1. Neurocognitief (dementie, delier) 2. Psychosespectrum (schizofrenie) 3. Bipolair/depressie 4. Angst 5. OCD 6. Psychotrauma/stress 7. Dissociatief 8. Somatisch 9. Gedrag/verslaving 10. Persoonlijkheidsstoornis