Integratietoets Flashcards

(349 cards)

1
Q

Community aquired pneumonia

A

Buiten het ziekenhuis opgelopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Typische verwekkers CAP

A

Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae, Staphylococcus aureus en Moraxella catarrhalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Atypische verwekkers CAP

A

Mycoplasma pneumoniae,
Chlamydophila pneumoniae, Legionella pneumophila, influenza, RSV, adenovirus, corona, Pneumocystis jirovecii en tuberculose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beeld typische CAP

A

koorts, hoesten (met of zonder slijm) en kortademigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beeld atypische infectie CAP

A

acuut, semi-acuut of chronisch koortsend ziektebeeld, hoofdpijn, een niet-productieve hoest en
diffuse infiltratieve afwijkingen op een X-thorax. Atypische pneumonie wordt ook vaker gezien bij
kinderen en jonge adolescenten.

Kleuren moeizaam op gramkleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diagnostiek CAP

A

laboratoriumonderzoek, X-thorax (gouden standaard), CTthorax, sputumkweek en broncho alveolaire lavage (BAL) om de etiologische verwekkers te
identificeren en de ernst van de infectie te beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Risicofactoren atypische verwekker

A

vogelbezit (psittacosis, Chlamydia psittaci);
boerderijbezoek (Q koorts); seizoensgebonden (respiratoire virussen vooral in de winter); hotel- of
camping overnachting (Legionella pneumophila)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Risicofactor typische verwekker

A

Alcohol / roken geeft een verhoogd risico op een
typische pneumonie (Streptococcus pneumoniae infecties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kan optreden bij immuungecompromitteerde patiënten?

A

Pneumocystitis jiroveci pneumonie (PJP). Dit kan pneumothorax, droge hoest en cysteuze afwijkingen in de longen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CURB 65 score

A
  • Confusion, verwarring,
    ● ureum niveau > 7 mmol/L,
    ● Respiratory, Ademhalingsfrequentie ≥ 30,
    ● Bloodpressure, Systolische bloeddruk < 90 mmHg of diastolische bloeddruk ≤ 60 mmHg,
    ● leeftijd van 65 jaar of ouder.

Bij een score van 0 of 1 kan de patiënt thuis worden behandeld. Bij een score van 2 kan een
ziekenhuisopname overwogen worden. Bij een score van 3 of hoger moet de patiënt worden
opgenomen, eventueel op de ICU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Behandeling pneumonie

A
  • Mild: amoxicilline
  • Bij overgevoeligheid doxycycline
  • Streptococcen: s amoxicilline po of benzylpenicilline iv.
  • Ernstig: cefalosporine, binnen 4 uur
    worden toegediend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Risicofactoren longembolie

A

Aangeboren risicofactoren zijn antitrombine deficiëntie, proteïne C/S deficiëntie, factor V-Leiden
mutatie en een hyperhomocysteïnemie. Verworven risicofactoren zijn gebruik van orale
anticonceptie, roken, immobilisatie, adipositas, maligniteit, trombose in voorgeschiedenis, operatie,
zwangerschap en trauma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

LO longembolie

A

pleurawrijven, tachypneu, crepitaties en koorts, bij grote afsluiting shockverschijnselen

Letten op trombosebeen (dik, rood, warm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klachten longembolie

A

acute dyspnoe, pijn op de borst (zit vast aan de ademhaling), hoesten, zweten en soms
hemoptoë

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

YEARS beslisregel

A

● Klinische tekenen van trombosebeen
● Hemoptoë
● Longembolie meest waarschijnlijke diagnose

Afhankelijk van het aantal YEARS-items wordt de afkapwaarde van de D-dimeer bepaald. Indien er geen YEARS item is wordt er bij een waarde van ≥1 mg/L een CT-scan gemaakt, daaronder is een LE onwaarschijnlijk. Als er 1-3 YEARS items zijn, wordt een afkapwaarde van ≥0,5 mg/L gebruikt voor het
maken van een CT-scan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Behandeling longembolie, acute fase

A

LMWH en zuurstofsuppletie.

Bij patiënten die hemodynamisch instabiel zijn, kan behandeld worden met
trombolytica (alteplase). Als trombolyse niet effectief is, kunnen embolieën chirurgisch met een katheter kapot gemaakt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke longtumoren geven eerder klachten?

A

centraal in de long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Klachten longcarcinoom

A

De eerste verschijnselen zijn een verandering van hoestpatroon (hardnekkige prikkelhoest), opgeven van (bloederig) slijm, kortademigheid gepaard gaande met een fluitend geluid (‘wheezing’), (terugkerende) longontsteking en zeurende pijn in de borst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Diagnostiek longcarcinoom

A

CT van de thorax en een biopt. Daarna wordt een TNM-stagering gedaan wat de prognose grotendeels bepaalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Behandeling longcarcinoom

A

Kleincellige longcarcinomen worden meestal pas gevonden in het gemetastaseerd stadium,
waardoor deze een hoge sterfte kennen en weinig opties voor behandeling hebben. Meestal wordt palliatieve chemotherapie met radiotherapie gegeven.

Niet-kleincellige longcarcinomen hebben afhankelijk van de stadiëring nog baat bij chirurgie. In stadium I en II kan er chirurgie plaatsvinden met eventueel adjuvante radiotherapie, wanneer resectie niet volledig is. Stadium III en IV worden
behandeld met chemo- en/of radiotherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hodgkin lymfoom klachten

A

pijnloze lymfeklierzwelling (vaak in de hals), soms jeuk, soms alcoholpijn, een vreemd gevoel achter het borstbeen, een droge hoest en verminderde inspanningstolerantie. Daarnaast kunnen lokale klachten ontstaan, bijvoorbeeld een longontsteking
door afsluiting van een bronchus, en B-symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

non Hodgkin klachten

A

pijnloze lymfeklierzwelling, vaak in de hals. Het kan echter overal in het
lichaam zitten, dus zowel in lymfeklieren als in een orgaan. Het is een erg agressieve vorm van het
NHL en groeit snel. Klachten komen door de lokalisatie (pijn, pneumonie, etc.) en er zijn Bsymptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Burkitt lymfoom (non Hodgkin)

A

Alhoewel het een zeldzame ziekte is (2% van de
NHL), is het belangrijk dit niet over het hoofd te zien. Het Burkitt lymfoom komt voor bij oudere
kinderen en jongvolwassenen. De verdubbelingstijd van dit lymfoom is vaak <24 uur, waardoor het
een zeer snelle groei heeft en zeer agressief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hodgkin presentatie

A

Reed-Sternberg-cellen, jongvolwassenen, lymfogene verspreiding, betere prognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
non Hodgkin presentatie
B- of T-cellen, ouderen, hematogene verspreiding, prognose afhankelijk van type.
25
Wat gebruik je voor antigeendetectie van ernstige Legionella pneumophila en S. pneumoniae infecties
urine
26
Klachten linkszijdig hartfalen
verminderde inspanningstolerantie, duizeligheid, orthopneu (niet plat kunnen liggen), dyspneu, kriebelhoest en longoedeem
27
Klachten rechtszijdig hartfalen
perifeer oedeem (zoals enkeloedeem), ascites, hepatomegalie, nycturie en een verhoogde centrale veneuze druk (CVD)
28
LO hartfalen
een derde harttoon (galopritme), een ejectiesouffle bij auscultatie, een vergroot hart bij percussie, gestoorde ademgeluiden zoals crepitaties door longoedeem, gestuwde halsvenen en oedeem.
29
Diagnostiek hartfalen
ECG, bloedonderzoek naar (NT-pro)BNP en beeldvorming zoals echocardiografie en X-thorax. Een verhoogd BNP (BNP >35 pg/mL of NT-proBNP >125 pg/mL) en afwijkend ECG zijn aanwijzingen voor hartfalen. Op de X-thorax kan een vergroot hart en tekenen van longoedeem zichtbaar zijn.
30
NYHA
● Klasse I: geen beperkingen ● Klasse II: milde klachten bij normale inspanning ● Klasse III: klachten bij geringe inspanning ● Klasse IV: klachten in rust
31
Behandeling hartfalen
ACE-remmers (bijvoorbeeld enalapril), diuretica bij overvulling en bètablokkers indien stabiel
32
Voorbereiding spirometrie
Kortwerkende bronchodilatatoren stoppen minimaal 8 uur voor de test. Langwerkende bronchodilatatoren stoppen 12–16 uur voor de test
33
Restrictief, spirometrie
* FEV1 verlaagd * FEV1/FVC normaal * FVC verlaagd
34
Obstructief, spirometrie
* FEV1 verlaagd * FEV1/FVC verlaagd * FVC normaal
35
Gold classificatie COPD
* GOLD 1 FEV1 ≥ 80% predicted * GOLD 2 FEV1 50-80% predicted * GOLD 3 FEV1 30-50% predicted * GOLD 4 FEVI < 30% predicted
36
Wanneer stop je met spirometrie?
Na 8 keer blazen
37
Wat speelt een belangrijke rol bij allergische rhinitis?
IgE
38
Sinusitis, klachten
- Voorafgaande BLWI - Purulent neussecreet - (unilaterale) maxillaire pijn - Pijn bij kauwen, kiespijn - Toename van klachten bij vooroverbukken
39
Contra-indicaties immunotherapie allergie
- Ernstige immuundeficiënties - Maligniteiten - Ernstige psychische stoornissen - Behandeling met bètablokkers - Slechte compliance - Ernstige astma - Astma die niet gecontroleerd wordt door farmacotherapie (FEV<70%) - Significante cardiovasculaire aandoeningen - Kinderen jonger dan 5 jaar (relatief)
40
acute rhinitis
- snot, niezen - verstopping - bij zuigelingen: dyspnoe en verminderd drinken De behandeling bij een neusobstructie is neus spoelen met NaCl 0,9% en xylometazoline (alpha mimeticum), om vasoconstrictie te induceren.
41
Bronchiolitis algemeen
Vaak veroorzaakt door RSV, vooral in herfst en wintermaanden. Bijna alle kinderen krijgen het voor 2e verjaardag.
42
Bronchiolitis klachten
Beginnen meestal met verkoudheidsverschijnselen en ontwikkelen zich tot progressieve dyspneu, hoesten en licht verhoogde lichaamstemperatuur. Ook kan het kind intrekkingen vertonen. Bij auscultatie zijn er vaak diffuus inspiratoren crepitaties en expiratoire piepende geluiden te horen.
43
Diagnose bronchiolitis
RSV PCR test in neusspoelsel. Bij dreigende respiratoire insufficiëntie X-thorax: hyperinflatie en atelectase
44
Behandeling bronchiolitis
Dit omvat zuurstofsuppletie en voldoende vochtinname om uitdroging te voorkomen. In ernstige gevallen kan opname op de intensive care en mechanische beademing noodzakelijk zijn. Bronchusverwijders (zoals SABA’s) kunnen worden gebruikt als ze merkbaar effect hebben op de ademfrequentie en ademarbeid. Corticosteroïde worden NIET aanbevolen aangezien ze geen bewezen voordeel hebbe bij de behandeling. Preventie van bronchiolitis omvat passieve immunisatie met palivizumab, dit is een dure behandeling en wordt daarom alleen aanbevolen bij kinderen met een hoog risico op een ernstige RSV-infectie.
45
Enkele voorspellers voor een ernstig verloop bij bronchiolitis
- Jonge leeftijd - Tegelijkertijd optreden van bacteriële infecties - Prematuriteit - Roken tijdens zwangerschap - Moment van presentatie (de piek van RSV zit meestal rond dag 4-5, kinderen op dag 2 zullen waarschijnlijk dus nog zieker worden)
46
Waardoor wordt kinkhoest veroorzaakt?
Bordetella pertusis Zit in DKTP vaccinatie
47
Klachten kinkhoest
langdurige typerende blafhoestaanvallen met gierende inspiratie, eventueel gevolgd door braken
48
3 fasen kinkhoest
Het catarrale stadium duurt 1-2 weken en hierin is er sprake van (neus)verkoudheid en algehele malaise met milde koorts en een harde droge prikkelhoest vooral ’s nachts. De paroxismale fase duurt 2-6 weken en hierbij hebben mensen last van staccato hoestaanvallen gevolgd door een gierende diepe ademhaling. De aanvallen zullen wederom ’s nachts en er kan opgave zijn van helder, taai sputum. De laatste fase, de reconvalescentie fase, duurt 4/6-12 weken. Hierbij is aanvankelijk sprake van typische hoeststoten die later overgaan in heen losse hoest.
49
Pneumonie kinderen
virale oorzaak van pneumonie waarschijnlijker dan een bacteriële oorzaak. Veelvoorkomende virale verwekkers zijn onder andere RSV, (para)influenza en aidsvirus
50
Therapie COPD
In de eerste plaats kan een β2- receptor agonist worden gegeven. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen een kortwerkende (zoals salbutamol en terbutaline) en langwerkende β2-receptor agonist (zoals salmeterol en formoterol). Er kan ook gekozen worden voor M-receptor antagonisten (anticholinergica), zoals ipratropium en tiotropium. Verder worden er inhalatiecorticosteroïden gegeven bij ernstigere vormen van COPD (FEV1 <60%, ≥2 exacerbaties per jaar) om de chronische ontsteking van de luchtwegen tegen te gaan. Voorbeelden zijn budesonide en fluticason.
51
Excacerbatie COPD
Zo moet er worden nagegaan of een patiënt ABCDE stabiel is en wordt er eventueel zuurstof gegeven al dan niet met luchtwegverwijders in maximale dosering. Afhankelijk van de ernst van de exacerbatie wordt er een prednisolon kuur gegeven gedurende minimaal 5 dagen. Indien er sprake is van een ernstige exacerbatie met infectieverschijnselen (of bij kwetsbare patiënten) wordt er ook een antibioticakuur gestart (amoxicilline is de eerste keus).
52
Wanneer is er sprake van astma bij een spirometrie?
Spirometrie wordt gebruikt om de diagnose astma te stellen. Om de reversibiliteit van de obstructie te meten worden twee metingen gedaan, waarbij na de eerste meting salbutamol wordt toegediend. Als de tweede meting een verbetering van de FEV1-waarde van meer dan 12% geeft ten opzichte van de eerste, of een toename van meer dan 200mL
53
Diagnose astma dmv piekflow
De variabiliteit in de peakflowmeting moet >20% verschillen op verschillende dagen.
54
Acute bronchitis, bij wie komt het vaker voor?
De incidentie van acute bronchitis/bronchiolitis is 22 per 1000 patiënten per jaar en komt vooral voor bij kinderen <1 jaar en ouderen. Het komt ook vaker voor bij mensen met astma of COPD, bij mensen met een verlaagde afweer en rokers. Duurt vaak niet langer dan 9 dagen en is zelflimiterend, bij bacterieel wel AB
55
Acute bronchitis vs pneumonie
Bij pneumonie zijn de klachten langer aanwezig (> 7 dagen) met een prominentere plek voor koorts en hoesten. Ook zijn de auscultatoire afwijkingen duidelijker aanwezig. Gouden standaard voor het onderscheid is een thoraxfoto: bij een pneumonie zijn er afwijkingen in het longparenchym zichtbaar.
56
prehepatische aandoeningen icterus
productie van bilirubine te hoog, waardoor de lever niet al het ongeconjugeerd bilirubine kan koppelen aan glucuronzuur. DD: hemolyse
57
Hepatische icterus
De maximale omzettingscapaciteit van de lever is dusdanig verminderd door ziekte dat het normale aanbod van ongeconjugeerd bilirubine niet verwerkt kan worden DD: Virale hepatitis, cirrose, hepatocellulair carcinoom, medicatie-gerelateerd, auto-immuun hepatitis
58
Posthepatische icterus
meestal sprake van een afsluiting van de galwegen, waardoor het in de lever geproduceerde geconjugeerd bilirubine niet naar het duodenum kan worden uitgescheiden. Cholelithiasis, acute/chronische pancreatitis, pancreascarcinoom
59
Chronische hepatitis behandeling
interferon of antivirale middelen zoals tenofovir, entecavir of adefovir.
60
Hemolytische anemie oorzaken
* Erfelijk: hemoglobinepathieën zoals sikkelcelziekte en thalassemie, membraanafwijkingen zoals sferocytose en erytrocytaire enzymdeficiënties zoals G6PDD en PKD * Niet-erfelijk: Auto-immuun, mechanische schade aan erytrocyten door een kunstmatige hartklep, waardoor ze versneld worden afgebroken. Ook kan er sprake zijn van toegenomen erytrocytenafbraak in het kader van een hemorragische koorts
61
LO hepatitis
bolle buik, caput medusae en voel je drukpijn in de bovenbuik, ascites (met shifting dullness), vergrote lever bij fibrose/normale lever bij cirrose, hobbelig leveroppervlak en eventueel een vergrote milt
62
LO hemolytische anemie
geelzucht worden waargenomen en een toegenomen miltomvang
63
Bloedonderzoek hemolyse
normaal ferritine, verhoogd aantal reticulocyten en een verlaagd haptoglobine
64
Stabiele angina pectoris
afwezigheid van klachten tot bepaalde provocerende factoren zich voordoen, klachten verminderen bij toedienen nitraten
65
Behandeling SAP
in eerste instantie conservatief. Hierbij worden leefstijladviezen gegeven, zoals het stoppen met roken, gezonde voeding en meer bewegen. In het geval van persisterende klachten kan er medicamenteus behandeld worden met anti-ischemische medicatie zoals calciumantagonisten, betablokkers (bij persisterende HF>90 bpm) en langwerkende nitraten. Daarnaast wordt er medicamenteus ingegrepen op de risicofactoren door het voorschrijven van cholesterolverlagers zoals statines. Als klachten nog persisteren kan worden overgegaan op percutane coronaire interventie (PCI) of coronary artery bypass grafting (CABG).
66
Acuut coronair syndroom
- Instabiele angina pectoris: geen verhoogde troponine T(/C/I) en geen ST-elevatie op ECG - ST-elevatie myocardinfarct (STEMI): wel verhoogde troponines en wel ST-elevaties - Non ST-elevatie myocardinfarct (NSTEMI): wel verhoogde troponines en geen ST-elevaties
67
Behandeling MI
toedienen van bloedverdunners in de vorm van heparine/LMWH, aspirine, P2Y12- remmers, zuurstof en eventueel pijnstilling. * Een STEMI dient binnen 1 uur behandeld te worden, waarbij een PCI de standaardbehandeling is. * Een NSTEMI moet binnen 24 uur behandeld worden. De standaardbehandeling is dus PCI, maar in enkele gevallen kan afgeweken worden naar een CABG, bijvoorbeeld in het geval van gecompliceerd drievatslijden.
68
Golden five ACS
acetylsalicylzuur, P2Y12-receptor remmer, ACE-remmer, bètablokker en statines
69
GER symptomen
branderige pijn retrosternaal, misselijkheid, zure oprispingen, dysfagie en keelpijn/heesheid. Klachten worden uitgelokt bij het liggen of bukken en na een maaltijd. gastroscopie of 24-uurs pH-meting gedaan worden
70
Adviezen GER
leefstijladviezen, protonpompremmers (bijv. pantoprazol), H2- receptorantagonisten (bijv. Ranitidine) en/of antacida/maagzuurbinders
71
Premature ventriculaire contracties
* irregulair * aantal P toppen is lager dan QRS complexen * QRS treden te vroeg op en zijn meestal verbreed * niet elke slag heeft een gelijk output volume PVC’s zijn in principe onschuldig en hoeven niet behandeld te worden. Indien patiënten symptomatisch zijn (duizeligheid, hartkloppingen, vermoeidheid) kunnen bètablokkers of calciumantagonisten overwogen worden.
72
Ventrikeltachycardie
opeenvolging van 3 of meer ventriculaire slagen waarbij de hartfrequentie boven de 100 bpm moet liggen. Er zijn minder P-toppen dan QRS-complexen te vinden op het ECG. Daarnaast kan er sprake van AV-dissociatie: er is geen samenhang tussen Ptoppen en QRS-complexen.
73
Waarna ontstaat een VT?
oud of recent myocardinfarct en bij elektrolytstoornissen. De meest voorkomende VT-inducerende elektrolytstoornis is een hypokaliëmie. Ook een hyperkaliëmie en hypomagnesiëmie kunnen leiden tot VT.
74
Kliniek VT
hypotensie, bewustzijnsdaling, syncope, angina pectoris en dyspneu Bij een ventriculaire tachycardie is het van belang om centraal te voelen naar de pols. In het geval van een VT zonder pols (polsloze ventrikeltachycardie (pVT)) zijn er snelle regulaire ventrikelcontracties zonder output. Dit is een schokbaar ritme. Een VT is een levensbedreigende situatie omdat het kan overgaan in VF (flutter of fibrillatie). Dit kan weer overgaan tot een hartstilstand.
75
Wat mag je niet geven bij een cocaine geinduceerde MI?
betablokkers
76
Pericarditis klachten
scherpe pijn op de borst hebben die kan uitstralen naar de linkerschouder. Deze pijn neemt af bij vooroverbuigen. Platliggen en diep inademen verergeren juist de pijn. Bovendien hebben patiënten vaak koorts, kortademigheid, hoesten en hartkloppingen. Vaak veroorzaakt door virusinfectie
77
ECG pericarditis
ST-elevaties
78
Pneumothorax
De kliniek laat acute dyspneu en scherpe pijn op de borst zien, die acuut is ontstaan en verergert bij inademing. Patiënten ademen daarom oppervlakkig. Verder kan er een lage saturatie zijn en dus cyanose ontstaan
79
LO pneumothorax
hypersonore percussie en verminderd/afwezig ademgeruis bij auscultatie
80
X thorax pneumothorax
atelectase
81
behandeling pneumothorax
De behandeling van een kleine pneumothorax kan conservatief zijn omdat het spontaan kan helen. Hierbij wordt zuurstof gegeven en wordt de X-thorax na een aantal uur herhaald. In het geval van een grote pneumothorax wordt er naaldaspiratie uitgevoerd in de 2e intercostaalruimte midclaviculair of de 4e /5e ICR maxillair. Als deze behandeling faalt wordt een thoraxdrain geplaatst
82
pancreatitis
constante, hevige pijn in de buik die uren- of dagenlang aanhoudt, uitstralen naar de borst en rug. Oorzaken van pancreatitis zijn overmatig alcoholgebruik (30%), verstopping van de alvleesklier afvoergang door galstenen (40%), idiopathisch (20%) of andere oorzaken (10%)
83
Gastro-enteritis, bacteriele verwekkers
S. aureus, Clostridium perfringens en Bacillus cereus, Salmonella enterica, Campylobacter jejuni en Listeria monocytogenes
84
Wat moet je doen bij ernstige dehydratie?
Het is hierbij belangrijk dat de natriumconcentratie van het lichaam niet te snel verandert bij het intraveneus vullen. Er is namelijk een risico op hypertone dehydratie, wat leidt tot hersenoedeem.
85
Cholelitiasis
Geen koorts, koliekpijn, misselijkheid, braken en bewegingsdrang
86
Wat kan er gebeuren bij een anterieure glenohumerale luxatie?
Het labrum kan beschadigd raken als gevolg van een anterieure glenohumerale luxatie. Dit wordt ook wel een Bankart laesie genoemd en kan leiden tot instabiliteit van het schoudergewricht en recidiverende luxaties. Daarnaast kan er ook een impressiefractuur van de humeruskop (Hill-Sachs laesie) ontstaan. Bij een anterieure luxatie moet je altijd bedacht zijn op mogelijk letsel aan de n. axillaris
87
Renale osteodystrofie
Bij nierschade zal werkzaam vitamine D dus afnemen, waardoor de darm minder goed calcium (Ca++) zal reabsorberen, waardoor de calciumconcentratie zal afnemen. Ook is er bij nierschade minder glomerulaire filtratie. Hierdoor kan een hyperfosfatemie ontstaan. Fosfaat verstoort het vitamine D metabolisme nog verder en kan samen met calcium neerslaan, waardoor calciumconcentratie nogmaals afneemt. Bij afname van de calciumconcentratie wordt er meer parathormoon (parathyroïdhormoon, PTH) afgegeven. Dit zorgt enerzijds voor vasculaire fibrose, maar anderzijds ook voor verhoogde ombouw van het bot. Omdat mineralisatie verminderd is door een verlaagd calcium (osteoporose), wordt ook de botmatrix die bij de ombouw wordt gevormd, niet voldoende gemineraliseerd.
88
Behandeling renale osteodystrofie
Behandeling kan bestaat uit vitamine D suppletie en behandeling van het fosfaatgehalte door middel van dieet of medicatie.
89
Rotator cuff peesruptuur
bloeduitstorting rond de schouder en een pijnlijke bewegingsbeperking in het schoudergewricht. Bij een grote scheur is er ook krachtsverlies. Diagnose kan gesteld worden met echo, CT of MRI bij een passende anamnese en LO.
90
Nefrolithiasis risicofactoren
onvoldoende drinken, te veel dierlijke eiwitten (met name vlees) eten, te veel voedingsmiddelen eten die rijk zijn aan oxalaat (thee en cola), te veel keukenzout eten, infecties aan bijvoorbeeld urinewegen of darmen en een erfelijke aanleg voor nierstenen
91
Nefrolithiasis symptomen
acute flankpijn en bij afsluiting van de ureter ook koliekpijn (bewegingsdrang, braken, misselijkheid, aanvallend karakter). De meeste pijn ontstaat wanneer de steen zich verplaatst. Er kan ook hematurie zijn.
92
Diazepam inzetten
* angst en spanning * slapeloosheid, maar niet echt geschikt hiervoor
93
Bijwerkingen diazepam
Als bijwerking treedt zeer vaak sufheid op. Daarnaast kan vooral tijdens het begin van het gebruik een afvlakking van emoties en verminderde waakzaamheid optreden. Bijwerkingen die verder vaak voorkomen zijn vermoeidheid, verwardheid, ataxie, verminderde motorische vaardigheid, tremor en onthoudingsverschijnselen.
94
Interacties diazepam niet gebruiken
* gelijktijdig gebruik van alcohol en opioiden * gelijktijdig gebruik clozapine * disulfiran, orale anticonceptiva en stoffen met een remmende invloed op leverenzymen
95
Wat kan de werking van diazepam verminderen?
door enzyminductie (CYP3A4) door rifampicine, corticosteroïden, fenytoïne, carbamazepine en fenobarbital
96
Contra-indicaties diazepam
myasthenia gravis, ernstige respiratoire insufficiëntie, slaapapneusyndroom, ernstige leverinsufficiëntie en overgevoeligheid voor benzodiazepinen Diazepam kan effect spierverslappers versterken
97
Afbouwen diazepam
Na maximaal 4 weken moet een herbeoordeling plaatsvinden, en na maximaal 8 tot 12 weken (inclusief afbouwperiode) moet het middel gestopt worden. Om onthoudingsverschijnselen te voorkomen, wordt er bij het afbouwen van benzodiazepinen soms een kortwerkend benzodiazepine overgezet naar een gelijkwaardige dosering van een langwerkend benzodiazepine. Hier wordt soms diazepam voor ingezet. Tot 2 weken na staken onttrekkingsverschijnselen
98
Intoxicatie diazepam
Bij een milde of matige intoxicatie met benzodiazepinen worden slaperigheid, anterograde amnesie en verwardheid gezien. Bij een ernstige intoxicatie worden ademdepressie, bewustzijnsdaling, hypotensie, bradycardie en lethargie gezien. In dit geval kan flumazenil ingezet worden.
99
Diazepam bij ouderen
Als diazepam aan ouderen gegeven wordt, dan hebben zij een verhoogde valneiging en meer kans op heupfracturen. Daarnaast moet bij ouderen de dosering aangepast worden. Voor angst is de dosering oraal beginnen met 2-2,5 mg 1-2x per dag, bij slaapstoornissen is de dosering oraal 2,5-5 mg. Ouderen zijn ook gevoeliger voor de bijwerkingen, zoals sedatie, verwardheid en duizeligheid. Verder moet bij ouderen specifiek rekening gehouden worden met paradoxale reacties en anterograde amnesie.
100
Sarcopenie symptomen
moeite met opstaan, moeite om iets zwaars te tillen, moeite met traplopen, niet meer kunnen knielen of vooroverbuigen en een verhoogd valrisico.
101
Risicofactoren sarcopenie
Risicofactoren zijn een oude leeftijd, te weinig eiwitinname, ondervoeding, te weinig lichaamsbeweging, langdurige immobilisatie en een vitamine D tekort
102
Diagnostiek sarcopenie
Voor de diagnostiek van sarcopenie kan een handknijpkrachtmeting verricht worden. Ook een zit-sta-test vanuit stoel kan bijdragend zijn aan de diagnose (als er >15 seconden over gedaan wordt om 5 keer op te staan dan wijst dit op sarcopenie). Ook een meting van de spiermassa met een DEXA-scan kan gedaan worden, evenals fysieke testen zoals een loopsnelheid test.
103
Behandeling sarcopenie
oefenprogramma, eiwitsuppletie en inname van voldoende vitamine D.
104
Wat duidt op een spierziekte
verhoogd creatinekinease en/of een afwijkend EMG op een spierziekte
105
polymyositis en dermatomyositis klachten
in weken tot maanden progressieve limb-girdle spierzwakte. Bijkomende klachten huidverschijnselen, slikklachten, pijnlijke of gevoelige spieren en soms malaise. Het CK is meestal (sterk) verhoogd, maar kan bij DM ook normaal zijn. Bij DM: V-sign op de thorax en afwijkingen aan de handen Onderscheid maken door spierbiopt
106
Inclusion body myositis
progressief beloop. Het komt vaker bij mannen voor en meestal bij een leeftijd >60 jaar. Klachten zijn limb-girdle zwakte, zwakte van de bovenbenen en vingerflexoren en soms slikklachten. Het CK is normaal of verhoogd Geen effect van immunotherapie, andere myositis wel
107
Spierziekte door hypothyreoidie
De zwakte zit dan proximaal en het CK kan verhoogd zijn. Het TSH moet dan ook altijd bepaald worden om de functie van de schildklier te beoordelen
108
Medicatie spierzwakte
(o.a. prednison, statines, amiodaron, cyclosporine
109
polyneuropathie
beschadigingen zijn aan meerdere perifere zenuwen. Er is sprake van gevoelsstoornissen en vaak ook krachtsverlies. De klachten beginnen meestal distaal en symmetrisch. Lage of afwezige peesreflexen. Mensen vallen 2x zo vaak
110
Parkinsonisme
bradykinesie met rusttremor en/of rigiditeit. Andere kenmerken zijn mimiekarmoede, verminderd pendelen met de armen tijdens lopen, hypofonie, micrografie, loopstoornissen, gestoorde houdingsreflexen, autonome functiestoornissen, cognitieve stoornissen en psychiatrische problemen
111
MSA
geeft een meer symmetrisch beeld en snellere achteruitgang dan de ziekte van Parkinson. Ook is er meer autonome uitval.
112
Meest voorkomende verwekkers gastro-enteritis
norovirussen, het rotavirus en campylobactersoorten Afhankelijk van de voedingsanamnese kunnen ook salmonella, shigella en yersinia voorkomen. Parasitaire verwekkers geven vaak een meer chronisch beloop van de diarree.
113
Diagnostiek gastro-enteritis, wanneer geïndiceerd?
Faecesonderzoek moet aangevraagd worden bij zieke patiënten met aanhoudende of hoge koorts, frequente waterdunne diarree of bloed bij de ontlasting, bij immuungecompromitteerde patiënten en bij persisterende klachten (>10 dagen) Onderzoek naar parasieten moet aangevraagd worden bij een diarreeduur van 10 dagen of langer. Dit onderzoek dient in eerste instantie gericht te zijn op giardia lamblia.
114
Beleid gastro-enteritis
Letten op dehydratie: versnelde ademhaling en verlengde capillary refill (bij kinderen wijst een capillaire refill > 1,5-2 seconden op dehydratie). Verder moet er gelet worden op de huidturgor, ingezonken ogen, droge slijmvliezen, koude extremiteiten, zwakke pols, afwezigheid van tranen en versnelde hartslag ORS tabletten tegen dehydratie
115
Coeliakie symptomen
chronische vetdiarree (steatorroe), anorexie, spugen, buikpijn en opgezette buik en daarnaast humeurigheid, gewichtsverlies, anemie, groeivertraging en vertraagde ontwikkeling
116
Diagnostiek coeliakie
tTG-IgA als eerste diagnostische test bij kinderen met een normaal serum IgA
117
klachten lactose-intolerantie
buikpijn, diarree en flatulentie
118
Diagnostiek lactose-intolerantie
* waterstof (H2) ademtest * lactose tolerantie test (LTT) * eliminatie provocatietest
119
Naar welke AB moet je switchen als mycoplasma pneumoniae niet reageert op amoxicilline?
erytromycine
120
DM2
relatief tekort aan insuline door insuline resistentie
121
Complicaties DM
macrovasculair (hart- en vaatziekten) en microvasculair (schade aan de retina, nieren en zenuwen)
122
Wat doet metformine?
Het remt de gluconeogenese in de lever en de werking van glucagon en verbetert de insulinegevoeligheid. Ook geeft het licht gewichtsverlies en zou het de mortaliteit en kans op complicaties van diabetes kunnen verkleinen.
123
Bijwerkingen metformine
maagdarmklachten zoals misselijkheid, braken, diarree, buikpijn en minder eetlust. Ook hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, een metaalsmaak en vitamine B12 tekort (kan anemie en neuropathie geven) komen voor. Lactaatacidose is een zeldzame maar ernstige bijwerking, die met name bij verminderde nierfunctie optreedt.
124
Wat moet je checken voordat je metformine voorschrijft?
nierfunctie
125
Wat doe je als metformine onvoldoende werkt?
gliclazide toegevoegd worden (een sulfonylureumderivaat), of een GLP1-agonist bij obesitas of SGLT-2 remmer bij een hoog HVZ-risico Als dit ook niet voldoende is kan, afhankelijk van patiëntkenmerken en -voorkeuren en gewenste HbA1c-daling, andere medicatie of insuline-injecties gebruikt worden.
126
Wat is een nadeel van sulfonylureumderivaten?
Risico op hypoglycemie en gewichtstoename
127
Hoe komt het dat het HbA1c zo gunstig daalt bij gewichtsreductie?
Betere insuline gevoeligheid
128
Wat is belangrijk om uit te vragen bij moeheid?
koorts, nachtzweten, verminderde eetlust, afvallen of veranderd defecatiepatroon. Ook risicogedrag zoals onbeschermde seksuele contacten, misbruik van middelen en roken zijn van belang
129
Bloedonderzoek moeheid
BSE of CRP, Hb, TSH/T4, glucose, ALAT en leukocyten en differentiatie
130
Normaalwaarden Hb
mannen: 8,6-10,5 mmol/L; vrouwen: 7,5-9,5 mmol/L
131
microcytaire anemie
(MCV<80 fl): ijzertekort, hemoglobinopathie en anemie van de chronische ziekte.
132
normocytaire anemie
(MCV 80-100 fl): acute bloeding, beenmerg infiltratie door maligniteit, nierziekte, myelodysplastisch syndroom, hemolyse zonder reticulocytose, sikkelcelanemie, anemie van de chronische ziekte en anaplastische anemie
133
macrocytaire anemie
(MCV >100 fl): vitamine B12 of foliumzuur tekort, alcohol hypothyreoïdie, myelodysplastisch syndroom en hemolyse.
134
Hypothyreoidie klachten
moeheid, spierzwakte, kouwelijkheid, obstipatie, haaruitval, gewichtstoename, concentratieproblemen, trager zijn, menstruatiestoornissen
135
Risicofactoren hypothyreoidie
schildklieraandoeningen in de familie, het hebben van een auto-immuunziekte en gebruik van medicatie die de schildklier kan beïnvloeden (zoals lithium en amiodaron). Risicofactoren in de voorgeschiedenis zijn <1 jaar geleden bevallen, bestraling in het hoofd-halsgebied of behandeling van hyperthyreoïdie met radioactief jodium of operatie
136
primaire hypothyreoidie
verlaagd T4 en verhoogd TSH: infectieus of auto-immuun zijn, maar ook iatrogeen door bijvoorbeeld bestraling of medicatie
137
secundaire hypothyreoidie
T4 verlaagd, TSH verhoogd/verlaagd/normaal
138
Hoe wordt diagnose hypothyreoidie gesteld?
bepalen van het serum TSH, indien deze afwijkend is wordt ook het vrij T4 bepaald. Bij een verdenking op een auto-immuun thyereoïditis (ziekte van Hashimoto) kunnen ook auto-antistoffen tegen TPO en Tg worden bepaald.
139
Behandeling hypothyreoidie
schildklierhormoon, Thyrax, waarbij de dosis elke 4 tot 6 weken aangepast wordt tot het TSH genormaliseerd is
140
Wat is kenmerkend voor een basaalcelcarcinoom?
glazige, wasachtige, doorschijnende papel, plaque of modus met parelmoerachtige glans. Er is vaak centraal ulceratie, een verheven bleke rand en telangiëctasieën. De laesie is snel bloedend en niet genezend. Soms is er atrofie, onscherpe begrenzing en is het gepigmenteerd. Bij LO wordt totale huidinspectie gedaan. Laesies in de H-zone van het gezicht (ogen, oren, lippen, nasolabiale plooi, neus) hebben groter risico. Deze groeien namelijk meestal dieper en zijn vanwege hun locatie moeilijker te behandelen.
141
Diagnostiek basaalcelcarcinoom
dermatoscopie en histopathologisch onderzoek gedaan. Een biopt wordt genomen voor de subtypering. Histologisch onderscheiden we * niet-agressief: superficieel en nodulair, * agressief: o.a. sprieterig
142
Metastaseert een basaalcelcarcinoom?
Bijna nooit
143
Beleid laag risico basaalcelcarcinoom
excisie gemaakt met 3mm marge (conventionele therapie). Ook kan topicale therapie gegeven worden bij een superficieel groeiend BCC. Mogelijkheden zijn 5- fluorouracil crème, imiquimod crème of fotodynamische therapie.
144
Beleid hoog risico basaalcelcarcinoom
excisie gemaakt minimaal 5mm marge. Daarna worden er een aantal plakjes gesneden waarvan de snijrand wordt gecontroleerd op kanker. Hierbij wordt slechts 0,1% van de snijvlakken beoordeelt waardoor radicaliteit niet goed vast te stellen is.
145
Welke chirurgie is het beste voor basaalcelcarcinoom?
Mohs micrografische chirurgie
146
Indicaties Mohs
zijn laesies in de H-zone > 10 mm, oogleden, neus >5 mm, buiten H-zone > 10 mm van agressief groeitype of > 15 mm van nodulair groeitype en een recidief in het gelaat In de casus is Mohs niet van toepassing want het zit op de bovenrug!
147
Kenmerkende presentatie plaveiselcelcarcinoom
erythemateuze plaque/nodus/tumor met pijn (!). Vaak is er sprake van schilfering (keratose) en centrale ulceratie met omliggende actinische keratosen. Verder is het snel bloedend en niet genezend. Heeft een hoger metastase risico dan BCC
148
Behandeling plaveiselcelcarcinoom
Bij stadium I wordt excisie toegepast met een marge van 5 mm. Bij stadium II wordt een excisie uitgevoerd met een 10 mm marge. Verder behoren Mohs-chirurgie en radiotherapie (inoperabele patiënten) ook tot de behandelmogelijkheden. In het geval van lymfogene of hematogene metastasen kan systemische therapie, zoals PD-1-remming met cemiplimab, overwogen worden.
149
Symptomen chlamydia vrouwen
fluor vaginalis, dysurie, intermenstrueel bloedverlies, of buikpijn. Onbehandeld kan de infectie opstijgen en een pelvic inflammatory disease (PID) veroorzaken, met als risico’s: tubaire schade, EUG (extra-uteriene graviditeit) en infertiliteit
150
Chlamydia mannen
urethritis (branderig plassen, afscheiding) en soms epididymitis
151
diagnostiek chlamydia
PCR (NAAT) over het algemeen op eerstestraalsurine (mannen) of genitale swab (vrouwen). Locatie van afname wordt afgestemd op seksueel gedrag (bv. ook rectaal of orofaryngeaal bij MSM). NAAT/PCR van het proctum is vereist indien iemand anale klachten heeft of de afgelopen 6 maanden receptief anale seks heeft gehad
152
Behandeling chlamydia
Doxycycline 100 mg 2x/dag gedurende 7 dagen (1e keus). Bij contra-indicaties: azitromycine 1 g eenmalig.
153
Partnerwaarschuwing
Bij chlamydia moeten alle partnerstot zes maanden terug gewaarschuwd worden. Patiënten moeten tot 1 week na behandeling seksueel contact vermijden. Chlamydia vergroot de kans op transmissie van andere soa’s, zoals HIV
154
Gonorroe
veroorzaakt urethritis, cervicitis, PID, proctitis en faryngitis. De bacterie is gramnegatief en groeit intracellulair
155
Diagnostiek gonorroe
PCR, evt. met kweek voor resistentie
156
Behandeling gonorroe
ceftriaxon 500 mg i.m. eenmalig en indien chlamydia niet uitgesloten is, wordt hierbij azitromycine 1000 mg gegeven, omdat deze soa’s vaak samen voorkomen
157
PROVOKE (huidafwijking beschrijven)
- P – Plaats: waar op het lichaam zit de laesie? ● R – Rangschikking: hoe liggen meerdere plekken t.o.v. elkaar (solitair, gegroepeerd, lineair…)? ● O – Omvang: grootte en aantal van de laesies. ● V – Vorm: geometrie van de plek (rond, ovaal, annulair, polycyclisch…). ● O – Omtrek: begrenzing: scherp of onscherp. ● K – Kleur: dominante kleur en wegdrukbaarheid (erytheem, purpura, bruin, wit…). ● E – Efflorescentie: type huidafwijking volgens de morfologische basis(macula, papel, plaque, vesikel, pustel, squama, crusta, ulcus, litteken etc.).
158
Pityriasis rosea
Pityriasis rosea begint meestal met 1 rode vlek op de rug, borst of buik, soms op 1 arm of been. Daarna komen eromheen kleinere, rode vlekjes met schilfers. Het is een zelflimiterende ziekte van 6-8 weken. De behandeling is enkel symptomatisch, dit kan een koelzalf zijn voor de jeuk.
159
Waterpokken
primair veroorzaakt door het Varicella zoster virus bij kinderen tussen 1 en 8 jaar. De waterpokken zijn zeer besmettelijk. Gedurende de eerste dagen van de infectie is er sprake van koorts en is het kind erg ziek. Daarna verschijnen er blaasjes in groepjes. De blaasjes jeuken en kinderen kunnen last hebben van lymfadenopathie. Beleid is symptomatisch
160
Complicaties waterpokken
bacteriële superinfectie van de huid (S. aureus), encephalitis, glomerulonefritis, neuritis optica, artritis, myocarditis, hepatitis en vasculitis
161
Exanthema subitum (6e ziekte)
De voorkeursleeftijd van exanthema subitum is 3 maanden-3 jaar. De ziekte wordt veroorzaakt door het humaan herpesvirus
162
Beloop 6e ziekte
begint met koorts. Na de koorts verschijnen roze, kleine vlekjes (roseolen) en soms is er sprake van oedeem van de oogleden. Op het palatum zijn Nagayama-spots zichtbaar. Bij jonge kinderen en immuungecompromiteerden kunnen koortsstuipen voorkomen. Het beleid is symptomatisch en eventueel kunnen anticonvulsiva gegeven worden bij koortsstuipen.
163
Hand-voet mondziekte
De verwekker van hand-voet-mondziekte is meestal het Coxsackievirus A16, een enterovirus. Het komt vooral voor onder de 5 jaar en is zeer besmettelijk. Het verspreidt zich via speeksel, neusvocht, ontlasting of vocht uit blaasjes (feco-oraal, respiratoir en contact). De incubatietijd bedraagt 3-6 dagen. De ziekte begint vaak met lichte koorts, malaise en keelpijn. Daarna ontstaan pijnlijke blaasjes in de mond (tong, wangen, gehemelte), gevolgd door blaasjes op de handpalmen, voetzolen en soms billen of genitaliën. Zijn niet-jeukend Beleid is expectatief en symptomatisch
164
Rubella (3e kinderziekte)
Zit in vaccinatie. begint vaak net als een verkoudheid; lichte koorts, algemene malaise en pijnlijke lymfadenopathie in de hals, nekregio en achter de oren en een lichte oogontsteking. De huiduitslag wordt gekenmerkt door rode uitslag, beginnend achter de oren en in het gezicht. Vervolgens verspreidt de huiduitslag over de romp. Het is lenticulair maculeus met minimale confluering op de romp.
165
Wat is Rubella?
meldingsplichtig B2, melden binnen 1 werkdag
166
ziekte van Kawasaki
De gemiddelde leeftijd bij het ontstaan van de ziekte ligt tussen de 1½ en 2 jaar. De ziekte van Kawasaki kan de volgende klachten geven: meerdere dagen een hoge koorts, rode huiduitslag, rode en opgezwollen lippen/tong/handpalmen/voetzolen, na 2-3 weken vervelling van vingers/tenen. Mogelijk bijkomende klachten: buikpijn, overgeven, ontstoken gewrichten. Ook de bloedvaten van het hart (de kransslagaders) kunnen ontstoken raken
167
Wie liefst testen bij erfelijkheidsonderzoek?
Wanneer erfelijkheidsonderzoek wordt overwogen, test men bij voorkeur een aangedaan familielid, en bij voorkeur iemand die zo hoog mogelijk in de stamboom staat.
168
Lynch syndroom
Mensen met dit syndroom ontwikkelen vaak darmkanker op jonge leeftijd, meestal in de rechterkant van het colon. In tegenstelling tot sommige andere syndromen gaat het vaak om slechts enkele of geen poliepen. Er is ook een verhoogd risico op andere soorten kanker, waaronder endometrium-, ovarium-, maag-, dunne darm-, urineweg-, pancreas- en galwegkanker. Voor mensen met Lynch syndroom wordt vanaf 25-jarige leeftijd regelmatige coloscopie geadviseerd, meestal elke één tot twee jaar. Vrouwen krijgen daarnaast ook gynaecologische screening aangeboden
169
FAP
Patiënten met FAP ontwikkelen al vanaf de puberteit zeer veel – vaak honderden tot duizenden – adenomen in het colon en rectum. Zonder behandeling ontwikkelt zich vrijwel altijd darmkanker vóór het 40e levensjaar. De diagnose wordt gesteld via coloscopie, waarbij de vele adenomen zichtbaar zijn, en wordt bevestigd met DNA-analyse. Afhankelijk van de ernst van de poliepvorming kunnen delen van de darm preventief verwijderd worden om het risico op kanker te verkleinen.
170
autosomaal dominant
* Wanneer de afwijking autosomaal dominant is, vertonen alle personen met de mutatie ook klachten. * Zowel mannen als vrouwen worden even vaak getroffen. * Meestal komt de aandoening voor in meerdere opeenvolgende generaties.
171
autosomaal recessief
* Bij recessieve overerving zijn mensen die slechts één kopie van de mutatie dragen meestal gezond, maar kunnen ze de mutatie wel doorgeven (dragers). * Personen met twee kopieën van de mutatie (homozygoot) hebben de aandoening. * Doorgaans zien we deze erfelijkheid maar in één generatie, tenzij er sprake is van bloedverwantschap tussen ouders.
172
X-dominant
* Bij X-gebonden dominante erfelijkheid worden vooral vrouwen getroffen, meestal in mildere vorm dan mannen, door X-inactivatie en het feit dat zij twee X-chromosomen hebben. * Voor mannen is de aandoening vaak ernstig en soms fataal, waardoor er weinig getroffen volwassen mannen zijn
173
Y gebonden overerving
De erfelijkheid verloopt van vader op zoon. Elke zoon van een aangedane vader erft de aandoening.
174
maternale mitochondriele overerving
Mitochondriaal DNA wordt uitsluitend via de moeder doorgegeven. Zowel zonen als dochters kunnen symptomen krijgen, maar alleen dochters kunnen de aandoening op hun kinderen overdragen
175
imprinting
Imprinting houdt in dat bepaalde genen alleen actief zijn als ze van een specifieke ouder afkomstig zijn. Als een gen ‘geïmprint’ is, wordt het uitgeschakeld.
176
Anticipatie
wordt een genetische aandoening ernstiger of begint op jongere leeftijd bij opeenvolgende generaties. Dit komt door toename van het aantal herhalingen (repeats) in het DNA
177
transgender man stamboom
vierkant met AFAB
178
transgender vrouw stamboom
cirkel met AMAB
179
non binair stamboom
ruit met AFAB/AMAB
180
Wat zie je bij een zaadceldonatie in stamboom
het koppel, waarbij op dezelfde hoogte een los vierkant met een D er in staat
181
Wat is CF in overerving?
autosomaal recessief De kans dat je iemand treft die ook drager is van deze mutatie is dus 1/30 x 1/30 = 1/900
182
Klachten CF
defect in het CFTR-chloridekanaal dat zich bevindt in de epitheelcellen, van onder andere de luchtwegen, darmcrypten en pancreas. Door dit defect vindt het chloridetransport van binnen naar buiten de cel niet of nauwelijks plaats. Dit leidt tot een verminderde secretie van chloride en water, terwijl de absorptie van natrium en water relatief intact blijft. Het gevolg is luminale dehydratie, waardoor de darminhoud uitdroogt en obstipatie kan ontstaan.
183
Wat voor pneumonie is waarschijnlijk bij een kind van 6 maanden?
virussen
184
VSD
Door het drukverschil stroomt er bloed van de linker hartkamer naar de rechter hartkamer, waardoor er extra bloed naar de longcirculatie gaat en terugkomt in de linkerkant van het hart. Dit leidt tot volumeoverbelasting en dilatatie van de linkerkamer, en kan bij aanhoudende overbelasting uiteindelijk resulteren in linkerventrikelfalen en pulmonale hypertensie. De ernst hiervan is afhankelijk van de grootte van het defect en de hoeveelheid bloed die overstroomt. Een groot VSD bij een kind zorgt voor het links-naar-rechts oversteken van veel bloed (zichtbaar met kleuren Doppler).
185
Problemen bij VSD
kortademigheid, voedingsproblemen en tachycardie
186
Atrium septum defect
bij een ASD is de rechterharthelft juist verwijd door extra volumebelasting. Met kleuren Doppler kan bloed dat van links naar rechts overstroomt zichtbaar worden gemaakt. De voorkeur gaat tegenwoordig uit naar percutane ASD-sluiting: via een katheter wordt een parapluutje (schijfje) via een ader in de rechterharthelft gebracht om het gat te sluiten, waardoor een openhartoperatie vaak niet nodig is.
187
Open ductus botalli
Blijft deze open, dan stroomt door het hogere drukniveau in de aorta bloed van links naar rechts, dus van de systemische naar de pulmonaire circulatie. Dit leidt tot een volumeoverbelasting van de linkerharthelft omdat het extra bloed via de longen terugkeert naar de linkerboezem en linkerkamer, die daardoor een groter slagvolume moet pompen. De rechterkamer krijgt echter niet meer bloed dan normaal, omdat het overstroomde bloed niet direct door de rechterkant van het hart gaat, maar via de aorta naar de longslagader. Op lange termijn kan dit leiden tot linkerventrikelfalen en pulmonale hypertensie doordat de longvaten overbelast raken
188
Formule dehydratie
((recent gewicht – huidig gewicht)/recent gewicht) x 100% = % dehydratie
189
Alarmsymptomen cystitis voor weefselinvasie
* koorts * koude rillingen * algemeen ziek zijn * flank- of perineumpijn * acute toename van verwardheid of delier
190
Middelen voor cystitis met weefselinvasie
quinolonen (ciprofloxacine), amoxicilline/clavulaanzuur (augemntin) en cortrimoxazol.
191
Sepsis tekenen (SIRS)
- Temperatuur boven 38,5 °C of hypothermie <36 °C - Hartfrequentie: >90/min - Ademhaling: >20 /min - Leucocytose: >12 x 109 /l of >10% staven of leukopenie <4 x 109 /l
192
Middelen urosepsis
ceftriaxon iv en eenmalig gentamicine iv en gestroomlijnd worden op basis van de kweekuitslagen. Een urosepsis moet 10 tot 14 dagen behandeld worden.
193
Wat voor type overgevoeligheidsreactie is allergisch contact eczeem?
Type 4
194
Wat kan je doen aan allergisch contacteczeem?
vermijden van allergenen en topicale corticosteroiden
195
Klachten clusterhoofdpijn
extreem heftige, stekende of borende pijn, meestal aan één kant van het hoofd, vaak rondom het oog of de slaap. De pijn is zo intens dat patiënten vaak niet stil kunnen zitten en soms zelfs onrustig rondlopen tijdens een aanval. Een aanval duurt meestal tussen de 15 minuten en 3 uur en kan meerdere keren per dag optreden, vaak op vaste tijdstippen. Kan zich voordoen in episoden van enkele weken tot maanden, gevolgd door langere aanvalsvrije periodes. Naast de pijn zijn er ook autonome verschijnselen
196
Voorste kruisbandruptuur
● Acuut letsel bij pivot/draaibeweging of hyperextensie ● Voelt/hoort vaak een "knap" ● Knie wordt binnen 2 uur dik (hemartros) ● Instabiliteitsgevoel: "door de knie zakken" ● Geen directe slotklachten
197
LO VKB ruptuur
voorste schuiflade test: de patiënt ligt op de rug met de heup in 45 graden flexie en de knie in 90 graden flexie, de onderzoeker fixeert het bovenbeen en trekt het onderbeen naar voren. * positieve test = onderbeen schuift teveel naar boven, dit wijst op VKB-ruptuur
198
Risicofactoren VKB ruptuur
● Sporten met draaibewegingen (voetbal, skiën) ● Slechte neuromusculaire controle ● Hypermobiliteit ● Vrouwelijk geslacht ● Eerdere VKB-ruptuur
199
Mediaal collaterale band letsel
● Pijn mediaal van de knie ● Zwelling meestal lokaal, geen hemartros ● Instabiliteitsgevoel bij zijwaartse bewegingen ● Soms stijfheid en beperkte beweeglijkheid ● Geen slotklachten (tenzij gecombineerd letsel)
200
LO mediaal collaterale band letsel + diagnostiek
Drukpijn over mediale gewrichtsspleet of mediale femurcondyl ● X-knie AP/lateraal: uitsluiten fractuur ● MRI: beoordelen bandletsel, beoordelen graad
201
Risicofactoren mediaal collaterale band letsel
● Contactsporten (voetbal, rugby, hockey) ● Slechte spiercontrole rondom knie ● Eerdere knieletsels ● Varus/valgusafwijkingen ● Onvoldoende warming-up of oververmoeidheid
202
Meniscus letsel
● Drukpijn in gewrichtsspleet mediaal of lateraal ● Mogelijk een beperking in flexie of extensie ● McMurray: onderbeen endo- of exoroteren terwijl het been wordt gestrekt. Test is positief bij hoor- of voelbare klink of scherp gevoel tijdens het strekken. Aanvullend onderzoek ● X-knie AP/lateraal: uitsluiten fractuur ● MRI: bevestiging meniscusletsel, beoordeling meniscus en overige structuren
203
Epiphysiolysis capitis femoris (ECF)
Heup- of kniepijn Mank lopen / exorotatiestand / exogang Beperkte endoroatie en abductie Vaak subtiel begin, met toenemende klachten Moet uitgesloten worden met beeldvorming
204
Osteomyelitis anamnese
Anamnese ● Pijn ● Koorts en malaise ● Mank lopen of bewegingsbeperking van het betrokken gewricht ● Soms aanwezigheid van zwelling, roodheid, warmte over het bot ● Bij chronische osteomyelitis: langdurige klachten, af en toe pus of exogang ● Eerdere infectie of trauma aan het bot of de omgeving
205
osteomyelitis LO
● Lokale drukpijn en zwelling ● Roodheid en warmte over de aangedane regio ● Bewegingsbeperking en pijn bij passief en actief bewegen
206
osteomyelitis aanvullend
● Lab: verhoogd CRP, BSE ● bloedkweek: positief voor (meestal) S. aureus ● Rontgenfoto: meestal in eerste fase normaal, later botafbraak, periostale reactie ● MRI: botmergontstekingen, abcessen, sinusgangen ● Punctie: evt voor kweek
207
Juveniele idiopathische artritis anamnese
● Pijn en/of stijfheid in één of meerdere gewrichten, vaak >6 weken ● Ochtendstijfheid en verminderd bewegen, verbetering gedurende de dag ● Mank lopen of bewegingsbeperking, afhankelijk van aangedane gewrichten ● Soms systemische klachten: koorts, vermoeidheid, gewichtsverlies ● Afwezigheid van trauma
208
Price regel
Protect, Rest, Ice, Compress, Elevate. In de eerste 24 uur kan er tot 5 keer 10 – 20 minuten gekoeld worden om zwelling te beperken bij distorsie
209
Wat gebeurt er bij distorsie?
Gewrichtskapsel en gewrichtsbanden worden overmatig opgerekt, bot blijft meestal onbeschadigd
210
Ottowa Ankle Rules (X-enkel geïndiceerd?)
- Drukpijn over de distale zes centimeter van de achterzijde van de laterale of de mediale malleolus - Drukpijn aan de basis van de vijfde metatarsaal - Drukpijn van het os naviculare - Onvermogen om minimaal vier stappen te zetten (hierbij mag de patiënt mank lopen)
211
Inflammatoire artritis
ochtendstijfheid, verbetering bij bewegen, nachtpijn en de typische ontstekingsverschijnselen (warmte, roodheid, zwelling, pijn en functieverlies)
212
DD mono-artritis
septische artritis, Lyme artritis, jicht en pseudojicht
213
Septische artritis
Een septische artritis is een infectieuze, acuut ontstane artritis. Deze is vrijwel altijd bacterieel. Het komt het vaakst voor bij reumapatiënten, mensen met een gewrichtsprothese en immuungecompromitteerden. Prednisonpatienten maken geen koorts
214
Klachten septische artritis
Pijnlijk, rood gewricht met koorts en malaise
215
Gouden standaard septische artritis
gewrichtspunctie met kweek, en behandeling gaat via antibiotica en eventueel drainage. Veel voorkomende verwekkers zijn staphylococcus aureus, streptokokkensoorten en gonokokken.
216
Jicht in knie
een aandoening waarbij urinezuurkristallen zich ophopen in het kniegewricht, wat leidt tot ontsteking, pijn, zwelling en roodheid.
217
Diagnostiek jicht
gewrichtspunctie met uraatkristallen. Serum urinezuur kan normaal zijn tijdens aanval
218
Behandeling jicht
De eerste keus behandeling van een acute aanval is een NSAID zoals naproxen of diclofenac. Colchicine kan in het vroege stadium van een aanval gestart worden
219
Wanneer is er chronische jicht en wat doe je dan?
bij twee of meer aanvallen per jaar, jichtartropathie of tophusvorming (uraatophoping in weke delen) - kan er gestart worden met uraatverlagende therapie. De eerste keus hierbij is allopurinol.
220
Pseudojicht
Door neerslag van calciumpyrofosfaatkristallen in het kraakbeen en gewrichtsvocht Het is geassocieerd met artrose en metabole aandoeningen zoals een hyperparathyeoïdie en hemochromatose.
221
Diagnostiek pseudojicht
gewrichtspuntie waarin rhomboïde kristallen worden aangetroffen
222
Klachten endometriose
dysmenorroe 40-60%, subfertiliteit 20- 30%, dyspareunia, buikpijn, dyschezie, dysurie, hevig menstrueel bloedverlies (> 120 ml bloedverlies per menstruatie) en rectaal bloedverlies 1x in de 4 weken bij doorgroei in het sigmoïd.
223
Diagnostiek endometriose
Een vergroot ovarium (endometrioom) kan opvallen en daarnaast kan met speculumonderzoek blauwe doorschemerende laesies gezien worden (endometrioseweefsel). Aanvullend onderzoek bestaat uit echo (doppler zal een rijk doorbloed gebied tonen), MRI en als gouden standaard laparoscopie (histologie).
224
Bij wie komt PCOS vaker voor?
Midden-Oosterse, Zuid-Aziatische of Afro-Amerikaanse afkomst
225
Hoe wordt diagnose PCOS gesteld?
op basis van de Rotterdamcriteria, waarbij minstens twee van de drie aanwezig moeten zijn: * oligo-/anovulatie, klinisch of * biochemisch hyperandrogenisme en * polycysteuze ovaria op echografie.
226
Symptomen PCOS
onregelmatige of afwezige menstruaties, kan het ook voorkomen met hevig menstrueel bloedverlies wanneer de onregelmatige cyclus doorbraakbloedingen veroorzaakt. Andere symptomen zijn hirsutisme, acné, en overgewicht
227
Behandeling PCOS
leefstijlinterventie, vooral bij overgewicht, en eventueel gebruik van orale anticonceptivaof metformine. De prognose is goed, maar er bestaat een verhoogd risico op type 2 diabetes mellitus, metabool syndroom en infertiliteit
228
Ziekte von Willebrand symptomen
hevig menstrueel bloedverlies, epistaxis, blauwe plekken, en langdurig bloeden na tandextracties of operaties
229
Diagnose von Willebrand
Laboratoriumonderzoek: bepaling van vWF-antigeen, vWF-activiteit en aPTT. * vWF antigeen verlaagd * vWF activiteit verlaagd * verlengd of normaal
230
Behandeling von Willebrand
desmopressine (bij lichte vormen), tranexaminezuur, en zo nodig vWF-concentraat
231
Condylomata acuminata
virale infectie veroorzaakt door HPV-6 of -11. Dit virus kan worden overgedragen door seksueel contact, via vingers, handdoeken en van moeder op kind. De incubatietijd is 1-8 maanden (gemiddeld 3 maanden)
232
Behandeling condylomata acuminata
podofyllotoxine crème of vloeistof, imiquimod crème, sinecatechins zalf, stikstof, trichloorazijnzuur of ablatieve laserbehandeling.
233
Herpes simplex diagnostiek
meestal klinisch, alleen bij twijfel wordt er een NAAT/PCR test op materiaal uit een blaasje/erosie/korst uitgevoerd.
234
Behandeling herpes simplex
Behandeling vindt plaats bij een eerste infectie of bij ernstige klachten met valaciclovir 2dd 500 mg 5-10 dagen. De dosis en de duur van behandelen worden bij immuungecompromitteerden verdubbeld. Bij mensen met > 6 keer per jaar een recidief is ook een onderhoudstherapie geïndiceerd van valaciclovir 1dd 500 mg. Blaasjes zelf kunnen ingesmeerd worden met inkoxidevaselinecrème of zinksulfaatvaselinecrème.
235
Herpes simplex klachten
De incubatietijd is 2-12 dagen. Voorafgaand aan een zichtbare infectie kan er sprake zijn van jeuk of een branderig gevoel. Tijdens de infectie is vaak sprake van erosies en blaasjes met helder vocht die opdrogen en een korst vormen
236
Gonorroe diagnostiek
* Bij anale seks of klachten en bij MSM wordt ook een NAAT/PCR op rectumwat gedaan. * MSM, prostituees en orale seks en keelklachten zijn een indicatie voor NAAT/PCR op een keelwat.
237
Behandeling gonorroe
1x ceftriaxon 500 mg intramusculair en indien chlamydia niet uitgesloten is, wordt hierbij azitromycine 1000 mg gegeven, omdat deze soa’s vaak samen voorkomen. MSM vormen een risicogroep.
238
Klachten gonorroe bij vrouwen
* Purulente (groen-geel) vaginale afscheiding * Pijn of branderig gevoel bij het plassen * Intermenstrueel of postcoïtaal bloedverlies * Pijn in de onderbuik (bij opstijgende infectie) * Keelklachten of rectale klachten bij orale/anaal contact * Vaak sneller en heftiger symptomen dan chlamydia * Meer risico op PID (pelvic inflammatory disease) bij vrouwen Incubatietijd 2 dagen - 3 weken
239
Syfillis staadia
* Stadium I is een pijnloos ulcus op de penis * Stadium II is exantheem, roseolen, haaruitval, wratachtige afwijkingen (condylomata lata) en algemene * ziekteverschijnselen zoals een grieperig gevoel * - Stadium III is dat de bacterie in de organen problemen gaat veroorzaken en er systemische effecten ontstaan, zoals gummata, vasculaire syfilis of neurosyfilis Incubatietijd 3 weken voor primair stadium, secundair 6 weken - 12 maanden tot secundair stadium
240
Diagnostiek syfillis
serologie (VDRL/RPR-titer)
241
Behandeling
Stadium I wordt behandeld met benzylpenicilline 2.4 miljard IE intramusculair eenmalig of 2 weken lang doxycycline 100 mg 2dd. Bij stadium II/III en zwangere vrouwen wordt benzylpenicilline 3 maal gegeven, met 1 week durende tussenpozen.
242
Wanneer PEP bij HIV?
binnen 72 uur gedurende 28 dagen
243
Wat is PAP4?
De waarschijnlijkheid ligt sterk bij een premaligne of maligne afwijking van de cervix. Een PAP 4 duidt op ernstige dysplasie of een carcinoma in situ (CIN III / HSIL).
244
Welke diagnose mag je niet missen bij PAP4?
* Cervixcarcinoom (plaveiselcelcarcinoom of adenocarcinoom) * Carcinoma in situ (CIN III) * Endometriumcarcinoom Daarnaast zijn minder ernstige oorzaken zoals vaginale atrofie, ectropion, cervicitis of een poliep mogelijk, maar deze geven geen PAP 4 en zijn dus minder waarschijnlijk.
245
Wat is vervolgonderzoek bij een PAP4?
colposcopie met biopsie. Afhankelijk van de uitkomst wordt overgegaan tot een excisieprocedure zoals een LEEP of conisatie. Bij verdenking op invasieve ziekte is aanvullend onderzoek (zoals MRIof stadiëring volgens FIGO) geïndiceerd. Bij postmenopauzale bloedingen moet aanvullend ook gedacht worden aan endometriumonderzoek
246
Behandeling CIN III
de behandeling meestal een conisatie. Indien er sprake is van een invasief cervixcarcinoom, hangt de behandeling af van het stadium: * Stadium IA/B1: chirurgisch (conisatie of radicale hysterectomie met lymfadenectomie) * Stadium B2 en hoger: chemoradiatie Bij endometriumcarcinoom is de standaardbehandeling een hysterectomie met adnexextirpatie, vaak met aanvullende therapie afhankelijk van de differentiatiegraad en FIGO-stadium
247
Prognose CIN III
zeer goed bij tijdige en volledige behandeling; progressie naar carcinoom kan in 30% van de gevallen optreden zonder ingrijpen. Bij cervixcarcinoom is de vijfjaarsoverleving 80–90% bij vroeg stadium, maar <30% bij stadium IV. Regelmatige deelname aan het bevolkingsonderzoek en tijdige behandeling zijn essentieel voor een goede uitkomst.
248
Candidiasis vaginalis klachten
Jeuk, branderigheid, witte brokkelige afscheiding
249
Diagnostiek candidiasis vaginalis
pH < 4.5, negatieve aminetest, KOH-preparaat: schimmeldraden en gistcellen
250
Behandeling candidiasis vaginalis
Eerste keuze: lokale antimycotica (clotrimazol/miconazol), bij recidieven: orale fluconazol.
251
Bacteriële vaginose klachten
Grijze, dunne, stinkende afscheiding (vislucht). Geen jeuk of pijn
252
Bacteriële vaginose diagnostiek
≥3 positieve Amsel-criteria (dunne homogene fluor, pH >4,5, positieve aminetest, cluecellen). Eén ontbrekend criterium maakt de diagnose onzeker
253
Behandeling bacteriële vaginose
Eerste keuze: metronidazol oraal of vaginaal. Clindamycine mogelijk alternatief.
254
Trichomonas vaginalis symptomen
Jeuk, stinkende geel/groene fluor met belletjes, soms frambozenaspect portio.
255
Diagnostiek trichomonas vaginalis
pH > 4.5, trichomonaden in preparaat
256
Behandeling trichomonas vaginalis
1x 2g metronidazol oraal.
257
EUG symptomen
Aspecifieke buikpijn met geleidelijke toenemende pijn, vaak in de onderbuik (unilateraal), amenorroe, positieve zwangerschapstest en spotting. Verhoogd risico bij IVF
258
EUG diagnostiek
Zwangerschapstest (hCG positief), transvaginale echo (geen intra-uteriene zwangerschap, massa in de tuba, vrij vocht in Douglas).
259
Behandeling EUG
Methotrexaat bij stabiele patiënt zonder ruptuur. Laparoscopie met salpingotomie of salpingectomie bij ruptuur of ernstige klachten.
260
Geruptureerde ovariumcyste symptomen
Acute unilaterale buikpijn, vaak zonder algehele malaise. Soms spotting of lichte bloeding. Kan gepaard gaan met vrij vocht. Diagnostiek met echo en negatieve zwangerschapstest (of + bij toevallige zwangerschap)
261
Behandeling geruptureerde ovariumcyste
Afwachtend beleid bij stabiele patiënt. Pijnstilling. Operatief ingrijpen bij hemodynamische instabiliteit.
262
Torsio adnex symptomen
Acute, hevige, unilaterale buikpijn. Vaak gepaard met misselijkheid/braken. Geen koorts in vroege stadium.
263
Diagnostiek torsio adnex
Echo met doppler. Geen of verminderde bloedflow in ovarium. Diagnose vaak pas bevestigd per operatief.
264
Behandeling torsio adnex
Spoedlaparoscopie met detorsie of adnexectomie bij necrose.
265
Mastitis symptomen
Acute pijnlijke, warme, rode en gezwollen borst. Soms gepaard met koorts, malaise en grieperig gevoel. Symptomen kunnen acuut ontstaan. Non-infectieuze mastitis heeft vaak een geleidelijk begin zonder koorts
266
Behandeling mastitis
● Borst goed blijven legen (voeden of kolven). ● Bij milde klachten: conservatief beleid (warmte, massage). ● Bij tekenen van infectie: antibiotica (bijv. flucloxacilline 500 mg 4 dd gedurende 7-10 dagen). ● → voorkom tepelkloven via juiste aanlegtechniek en hygiëne
267
Borstabces symptomen
Hevige pijn, fluctuerende zwelling, roodheid, koorts. Algemeen ziek.
268
behandeling borstabces
Eerste keuze: echogeleide punctie bij kleine abscess. Incisie en drainage bij grote abcessen. Antibiotica (flucloxacilline) altijd combineren met drainage. Voeden/kolfen meestal blijven doorgaan, afhankelijk van pijn en locatie
269
Galactocele symptomen
: Meestal pijnloos, maar kan bij grote cysten druk klachten geven. Geen roodheid, warmte of koorts
270
behandeling galactocele
Vaak expectatief: 90% verdwijnt spontaan binnen weken/maanden. Soms punctie bij hinderlijke klachten.
271
De belangrijkste absolute contra-indicaties tegen het uitschrijven van combinatiepreparaten
-Diepe veneuze trombose of longembolie in het verleden -trombofilie -ischemisch CVA, myocardinfarct of perifeer arterieel vaatlijden in het verleden -roken en leeftijd >35 jaar -diabetes mellitus: > 20 jaar bestaand, of met complicaties, of slecht gereguleerd -Migraine met aura en roken Wanneer deze patiënte (met leeftijd van 27 jaar) zou roken, zou roken dus geen absolute contra-indicatie zijn tegen het voorschrijven van een combinatiepreparaat. Ze heeft genetische trombofilie en het voorschrijven van een hormonaal combinatiepreparaat is dus al absoluut gecontra-indiceerd.
272
Lab groeiachterstand
-Anemie en infecties middels: hemoglobine, hematocriet, erytrocyten en indices -Nieraandoeningen, malabsorptie en calcium- en fosfaatmetabolisme middels: kreatine, natrium, kalium, calcium, fosfaat en alkalisch fosfatase -Coeliakie middels: anti-TgT en IgA -Hypothyreoïdie middels: TSH en vrij T4 -Groeihormoondeficïentie middels: IGF-I -Syndroom van Turner: Bij meisje met lengte 2 1.6 SDS onder TH: karyogram of SNP-array Ook X-hand (loopt achter bij secundair, normaal bij primair)
273
Niet-gallig braken
oesophagusatresie en pylorushypertrofie
274
Gallig braken
duodenumatresie, malrotatie, jejunum/ileumatresie, colonatresie, meconiumileus, Hirschprung en anorectale malformatie
275
Oesophagusatresie
Een baby met oesophagusatresie spuugt onmiddellijk alle voeding, soms hoesten, weer uit. Hierbij is er meestal sprake van kwijlen en bellenblazen van speeksel. Dit komt doordat het speeksel niet weggeslikt dan worden, er is geen gallig braken. Je kunt hierbij geen maagsonde inbrengen, geen luchtinsufflatie te horen over maag
276
Oesophagus atresie met tracheo-oesophageale fistel
toont een opgezette buik en lucht in maag en darm op X-buik
277
Oesophagusatresie zonder tracheo-oesopheagale fistel
ingevallen buik en geen lucht op buik
278
Vervolg oesophagusatresie
NPO houden (niet voeden) Starten met intraveneuze glucose en vocht Zuig continu slijm en speeksel af Chirurgische beoordeling: operatie is noodzakelijk
279
Diagnostiek duodenumatresie
double bubble sign te zien, duidend op een uitgezette maag en proximaal duodenum. Er is lucht in de maag en het duodenum te zien, er is geen lucht in de rest van de buik te zien.
280
Behandeling duodenumatresie
bovenbuik laparotomie. Er wordt een anastomose gelegd tussen het wijde, uitgezette proximale deel van het duodenum en het smalle, distale deel. Het duurt echter lang voordat de maag uitgezette maag en duodenum weer op gang komen. Het postoperatieve beloop bestaat uit een langdurige afhangende maagsonde tot 6 weken, totale parenterale voeding (oftewel i.v. voeding) en veel geduld.
281
3 fasen van hemangioom
1. Groeifase met disproporionele groei 2. Stabiele fase 3. Involutiefase
282
Hemangioom op rechter bovenooglid, wat doe je?
betablokker eerste optie
283
neuritis vestibularis
heftige draaiduizeligheid, misselijkheid en braken, welke verergert bij hoofdbewegingen. Vaak treedt het op bij ontwaken en omdraaien in bed. De vertigo is maximaal na minuten tot uren. Er is harmonie vestibulaire, wat betekent dat bij een neuritis vestibularis rechts er een nystagmus is naar links. Tevens is er oscillopsie, zijn er geen centrale symptomen, en zie je vaak een BPPD in het latere beloop.
284
LO neuritis vestibularis
gehoor goed, zijn er geen centrale verschijnselen, een positieve head impulse test naar de aangedane zijde, een horizontaal rotatoire nystagmus (vaak 3e graads naar contralateraal) en is er een valneiging naar aangedane oor. Bij ENG is er calorische hyporeflexie / areflexie
285
behandeling neuritis vestibularis
geruststelling
286
BPPD
positioneringsduizeligheid getriggerd door hoofdbeweging, soms met misselijkheid. De aanval van draaiduizeligheid treedt op na een latentie van enkele seconden, na een hoofdbeweging schuin naar achter (posterieur kanaal) of na omdraaien in bed (horizontale kanaal). De duur van de aanval is maximaal minuut en kent een crescendo-decrescendo patroon. Bij herhaling van de beweging zijn er steeds minder klachten (uitputbaar).
287
Diagnostiek BPPD
De BPPD betreft meestal het posterieure semicirculaire kanaal. Om deze vast te stellen, kan de DixHallpike manoeuvre worden uitgevoerd. Er is dan een latentietijd tussen de manoeuvre en de nystagmus, waarbij er een rotatoire geotrope nystagmus met een kleine upbeat component ontstaat. De manoeuvre is uitputbaar.
288
Behandeling BPPD
behandeling uit uitleg, geruststelling en de Epley bevrijdingsmanoeuvre. In 90% van de gevallen zijn de klachten hiermee behandeld, eventueel door het vaker uit te voeren. Wanneer het horizontale/laterale semicirculaire kanaal is aangedaan, dan is er sprake van een zuivere horizontale nystagmus. Deze kan worden onderzocht met de supine-roll test. Het bijpassende bevrijdingsmanoeuvre is dan de Barbecue roll. Eventuele invasieve methoden om een BPPD te behandelen zijn doorsnijding van de nervus vestibularis of pluggen van het aangedane semicirculaire kanaal.
289
Meniere
De typische anamnestische trias is 1) vertigo (met misselijkheid en overgeven), 2) slechthorendheid (vol gevoel oor), 3) oorsuizen. De aanvallen van vertigo duren minuten tot uren en de slechthorendheid herstelt zich aanvankelijk na de aanval. Verder kan er sprake zijn van tinnitus en een vol gevoel/druk op het oor.
290
Gehoorverlies Meniere
lage tonen perceptief verlies
291
Waartoe kan een uveitis anterior leiden?
Verder kan uveïtis granulomateus (onder andere bij sarcoïdose) en niet-granulomateus zijn. Een granuloom is een monocytair systeem met T-lymfocyten waar fibroblasten op af komen. Op deze manier ontstaat littekenweefsel, wat bij een onbehandelde uveïtis anterior kan leiden tot secundair glaucoom door verklevingen van de achterkant van de iris met de lens.
292
Behandeling uveitis
oogdruppels (steroïden), een injectie met steroïden bij het oog, prednison of immuunmodulerende biologicals. Een ceel voorkomende complicatie is een cateract.
293
keratitis risicofactoren
zachte contactlenzen na beschadiging (65%), niet-chirurgisch trauma (25%), en gecontamineerde contactlensvloeistof of kunsttranen.
294
diagnostiek keratitis
kweek/PCR
295
Verwekkers keratitis
Bacteriële verwekkers van keratitis zijn Staphylococcen, Streptococcen, Pseudomonas spp. (contactlens geassocieerd), Enterobacteriaceae. Ook het Herpes Simplex virus (HSV) en Herpes zoster
296
Behandeling keratitis
zeer frequent topicaal antibiotica (bacteriële keratitis) of topicaal antivirale druppels (acyclovir bij herpetische keratitis). Ook de ontstekingsreactie kan schade aan het oog veroorzaken, daarom moet zo nodig een aantal dagen na starten met antibiotica nog corticosteroïden gegeven worden.
297
Irititis
roodheid rond de gehele cornea, pijn, fotofobie, miosis en intra-oculaire drukdaling Kan onbehandeld leiden tot glaucoom en cataract
298
Presbyopie
ouderdomsverziendheid, lens wordt stijver
299
Amaurosis fugax
vorm van tijdelijke monoculaire visusdaling of -uitval, veroorzaakt door voorbijgaande ischemie van het netvlies, meestal ten gevolge van embolieën in de arteria centralis retinae. De klachten zijn pijnloos, duren meestal 1 tot 5 minuten en het gezichtsvermogen herstelt volledig.
300
Cataract
sprake van een troebele ooglens, wat leidt tot een geleidelijke vermindering van het zicht, zowel dichtbij als veraf. Patiënten zien wazig, hebben vaak last van fel licht en schitteringen – vooral bij zonlicht – en ervaren soms verminderd kleurenzien of dubbelzien. In het donker is het zicht vaak slechter en worden lichtbronnen omgeven door een lichtkrans. De visusdaling verloopt meestal geleidelijk over maanden tot jaren, maar kan ook sneller optreden.
301
acuut glaucoom
verhoogde intra-oculaire druk schade veroorzaakt aan de nervus opticus, met als gevolg een geleidelijk gezichtsverlies. Dit verlies begint meestal in de periferie van het gezichtsveld en breidt zich geleidelijk uit naar het centrale gezichtsveld. In de beginfase merkt de patiënt hier vaak weinig van, doordat de hersenen het ontbrekende beeld compenseren. In een later stadium kan dit echter leiden tot kokerzien of zelfs volledige blindheid.
302
behandeling acuut glaucoom
laseriridotomie of, indien nodig, een chirurgische iridectomie, om de afvoer van het kamerwater te herstellen en verdere schade te voorkomen.
303
symptomen acuut glaucoom
hevige pijn in en rond het oog, een lichtstijve pupil, gemengde roodheid van het oog, wazig zien, het zien van gekleurd gekleurde kringen (halo’s) rond lichtbronnen, hoofdpijn, misselijkheid en braken verhoogde oogdruk is vaak te voelen
304
scleritis
ontsteking van de sclera die gepaard gaat met verminderde visus en een doffe, borende pijn die kan uitstralen naar de kaak en het oor. De ontsteking kan diffuus, nodulair of necrotiserend verlopen, al dan niet met ontstekingsverschijnselen (scleromalacia perforans). Vaak door een onderliggende systeemziekte zoals RA
305
Diagnostiek scleritis
Diagnostisch kan onderscheid worden gemaakt met behulp van vasoconstrictieve druppels, waarbij de oppervlakkige conjunctivale vaten verbleken, terwijl episclerale en sclerale vaten bij scleritis zichtbaar blijven
306
Behandeling scleritis
NSAID
307
Iritis
een vorm van anterieure uveïés, presenteert zich met roodheid rond de cornea, pijn, fotofobie, visusdaling, miosis en een verlaagde intraoculaire druk. Snelle herkenning en verwijzing zijn cruciaal, aangezien onbehandelde iriés kan leiden tot complicaées zoals glaucoom en cataract. Oorzaken zijn meestal een systemische aandoening of oculair trauma.
308
Complicaties OMA
s meningitis, hersenabces, sinustrombose, klinische mastoïditis of Bellse parese zijn zeldzaam
309
AB bij risicogroep OMA, wie?
: kinderen jonger dan 6 maanden, kinderen met het syndroom van Down, een status na ooroperatie, kinderen jonger dan twee jaar met dubbelzijdige OMA, of wanneer er na drie dagen geen verbetering optreedt. Amoxicilline is hierbij de eerste keus; bij contra-indicaties kan worden gestart met cotrimoxazolen bij uitblijvend effect met amoxicilline/clavulaanzuur.
310
Wat kan overwogen worden bij recidiverende OMA?
chirurgische ingreep zoals het plaatsen van trommelvliesbuisjes worden overwogen, met als doel om de ventilatie van het middenoor te verbeteren en het risico op herhaalde infecties te verminderen
311
OME
s slijmoor, is een aandoening van het middenoor waarbij zich vocht ophoopt achter het trommelvlies, zonder dat er tekenen van een acute infectie aanwezig zijn. In tegenstelling tot Otitis Media Acuta is de oorzaak van OME doorgaans mechanisch en niet infectieus van aard. De aandoening komt vooral voor bij jonge kinderen, met een piekincidentie tussen de leeftijd van 6 maanden en 4 jaar. Ongeveer 75 tot 90% van de gevallen herstelt spontaan binnen vier weken.
312
Diagnose OME
kinderen met gehoorverlies, lichte oorpijn, of bij kinderen die tekenen vertonen van spraak- en taalontwikkelingsstoornissen of gedragsproblemen.
313
Nociceptieve pijn
ontstaat door schade aan lichaamsweefsel, zoals spieren, botten, gewrichten of organen. Dit type pijn is een normale reactie van het zenuwstelsel op een schadelijke prikkel. De pijn is vaak goed te lokaliseren en wordt omschreven als zeurend, stekend of kloppend
314
WHO pijnladder
Stap 1: Paracetamol en/of NSAID’s (bijv. ibuprofen). Stap 2: Toevoeging van een zwak werkend opioïd (zoals tramadol of codeïne). Stap 3: Sterke opioïden (zoals morfine, oxycodon, fentanyl, hydromorfon, fentanyl) indien nodig. Stap 4: Invasieve pijnbestrijding (zoals zenuwblokkades) en/of aanvullende middelen.
315
Niet-nociceptieve pijn
Neuropathisch, CRPS, psychogeen
316
Neuropathische pijn
kan op verschillende manieren ontstaan: - Na een primaire laesie van het zenuwstelsel. - Of bijvoorbeeld na een herpes zoster infectie of fantoompijn na amputatie. In deze gevallen is de zenuw inmiddels hersteld, maar er is een litteken achtergebleven dat abnormale pijnsignalen veroorzaakt. - Door een actieve beschadiging van zenuwen, bijvoorbeeld bij een hernia of tijdens een actieve herpes zoster infectie. Dit is eigenlijk nociceptief maar wordt klinisch onder neuropatische pijn geschaard. - Neuropathische pijn kan ook centraal voorkomen bij bijvoorbeeld een dwarslaesie; MS of een CVA.
317
CRPS
CRPS type I: Hierbij is geen aantoonbare zenuwbeschadiging aanwezig. De pijn ontstaat door een abnormale reactie van het lichaam op een trauma, zoals een polsbreuk. De pijn houdt vaak maanden tot jaren aan. - CRPS type II: Hierbij is wél sprake van aantoonbare zenuwschade. De klachten lijken verder sterk op die van type I. Beide vormen gaan vaak gepaard met disfunctie van het autonome zenuwstelsel, wat zich bijvoorbeeld kan
318
Behandeling niet-noceptieve pijn
adjuvante pijnstillers gebruikt, zoals bijvoorbeeld de antidepressiva amitryptiline, nortriptyline en duloxetine en de anti-epileptica gabapentine en pregabaline. Deze middelen beïnvloeden de overdracht van pijnsignalen in het zenuwstelsel en kunnen de intensiteit van de pijn verminderen. Ze worden vaak gecombineerd met andere vormen van therapie, afhankelijk van het type en de oorzaak van de pijn.
319
Volgorde status mentalis
Eerste indruk 1. Uiterlijk 2. contact en houding 3. klachtenweergave Cognitieve functies: 4. bewustzijn, aandacht en oriëntatie; geheugen 5. intellectuele functies (oordeelsvermogen, ziektebesef- en inzicht, abstractievermogen, executieve functies, geschatte intelligentie en taal) 6. waarneming 7. denken (vorm en inhoud) Affectieve functies: 8. stemming 9. affect 10. somatische symptomen van stemmingsstoornissen 11. somatische angstequivalenten 12. pseudoneurologische symptomen 13. overige somatisch niet (geheel) verklaarde klachten Conatieve functies: 14. psychomotoriek (mimiek, gestiek en spraak) 15. motivatie en gedrag
320
hematothorax
De patiënt heeft pijn op de borst en kortademigheid. Bij lichamelijk onderzoek hoor je vaak een dof geluid bij percussie en verminderd ademgeruis aan de aangedane kant. Bij fors bloedverlies kan er ook hypotensie optreden. Op de X-thorax zie je een witte zijde of vloeistofspiegel, en echo toont vrij vocht. CT-thorax is handig om de hoeveelheid in te schatten en om andere letsels te beoordelen Behandeling is drain
321
Longcontusie
Er ontstaat oedeem en kleine bloedingen in de long zonder dat er direct lucht of bloed in de pleuraholte zit. De patiënt kan pijn hebben, kortademig zijn en soms bloed ophoesten (hemoptoë). De zuurstofsaturatie kan dalen, ook zonder tekenen van pneumothorax.
322
Hoe werkt adrenaline?
bloedvaten vernauwen, de zwelling van de slijmvliezen afneemt en de bloeddruk stijgt. Het belangrijkste effect is dat het de afgifte van histamine onderdrukt, waardoor de allergische reactie tot stilstand komt
323
Acuut subduraal hematoom
. Dit is een levensbedreigende aandoening en op de CT-scan, de manier om een ASDH te diagnosticeren, is een extra-axiale (buiten het hersenparenchym, in de hersenvliezen) hyperdense (witte), halvemaanvormige bloedophoping te zien. Het kan ontstaan door geweldsincidenten, verkeersongevallen, etc. Bij een ASDH is er sprake van bewustzijnsdaling
324
Epiduraal hematoom
Op de CT-scan is een extra-axiale, lensvormige, hyperdense bloedophoping zichtbaar, die scherp begrensd (onderscheid met ASDH) is en meestal niet over de schedelnaden heen loopt. Een kenmerkend klinisch beeld is het lucide interval: de patiënt is kort na het trauma aanvankelijk helder, maar verslechtert daarna plotseling door toenemende druk op de hersenen. Er kan sprake zijn van hoofdpijn, misselijkheid, braken, bewustzijnsdaling, pupilverwijding (anisocorie) en uiteindelijk inklemming.
325
Subarachnoidale bloeding
Dit kan ontstaan na een trauma, maar vaker is er sprake van een spontane bloeding door een aneurysmaruptuur, meestal van een arterie in de cirkel van Willis. Een SAB kenmerkt zich klinisch vaak door een plotselinge, zeer hevige hoofdpijn, vaak omschreven als "de ergste hoofdpijn ooit". Andere symptomen zijn nekstijfheid, misselijkheid, braken, fotofobie, verlaagd bewustzijn en in ernstige gevallen coma of insulten
326
Complicaties fracturen
infecties, decubitus, en pneumonie door immobilisatie. Een ernstige en acute complicatie is het compartimentsyndroom, waarbij een verhoogde druk binnen een spiercompartiment leidt tot weefselversterf
327
Compartimentsyndroom
zwellen spieren op binnen hun eigen compartiment, waardoor necrose kan ontstaan. De patiënt presenteert zich vaak met hevige pijn die niet in verhouding staat tot het letsel. Pijn bij passieve spierrekking en een strak, gespannen compartiment zijn typische klinische bevindingen. Bij spiernecrose stijgen de CPK-waarden en het myoglobinegehalte in het bloed. De aangedane extremiteit moet op harthoogte worden gehouden en het compartiment moet worden geopend via een fasciotomie. Een late complicatie van een onbehandeld compartimentsyndroom is een Volkmannse contractuur, een ischemische samentrekking van spieren.
328
Determinanten van gezondheid
* persoonsgebonden factoren * omgevingsfactoren * leefstijlfactoren
329
universele preventie
richt zich op de algemene (gezonde bevolking)
330
selectieve preventie
op bevolkingsgroepen met een hoog risico
331
geïndiceerde preventie
op mensen met beginnende klachten of risicofactoren
332
zorggerelateerde preventie
op individuen met ziekte om te voorkomen dat de ziekte tot complicaties leidt
333
primaire preventie
voorkomen van nieuwe gevallen door het wegnemen of verminderen van de onderliggende oorzaken.
334
secundaire preventie
(screening) is het opsporen van een aandoening in een zo vroeg mogelijk stadium, zodat de prognose kan verbeteren door vroegtijdig ingrijpen.
335
tertiaire preventie
voorkomen of beperken van de gevolgen / complicaties van een vastgestelde aandoening.
336
gezondheidsbescherming
omgeving verandert; de maatregel beschermt de bevolking tegen gezondheidsbedreigende factoren. De kans op blootstelling aan risicofactoren wordt verkleind door bijvoorbeeld een rookverbod of interventies op het gebied van drinkwater, riolering, voedsel, waren, luchtverontreiniging, geluidshinder en geneesmiddelen
337
gezondheidsbevordering
bevorderen van gezond gedrag. Hierbij zijn voorlichtingsprogramma’s belangrijk, bijvoorbeeld op het gebied van roken, gezonde voeding, lichaamsbeweging en alcohol.
338
Ziektepreventie
is gericht op het voorkomen of vroegtijdig signaleren van specifieke ziekten. Voorbeelden zijn het rijksvaccinatieprogramma, screeningsprogramma’s en preventieve medicatie.
339
paradigma van Rose
Als het risico op ziekte gradueel stijgt met toenemende blootstelling en lage niveaus van blootstelling zeer veel voorkomen in de populatie, dan zullen personen met een klein risico meer bijdragen aan de ziektelast en dan ligt populatiebenadering in preventiebeleid meer voor de hand
340
Preventieparadox
tegenstelling dat preventieve maatregelen op populatieniveau een grote gezondheidswinst opleveren, maar relatief weinig voor elk individu in die populatie.
341
Je bent huisarts en hebt in je praktijk al meerdere keren de gevolgen gezien van de late ontdekking van Diabetes Mellitus type 2 bij je patiënten. Daarom besluit je een oproep in de spreekkamer te plaatsen voor alle mensen van 60 jaar en ouder met overgewicht die, ongeacht de reden van hun consult, zich willen laten testen op Diabetes Mellitus type 2.
Dit zou selectieve preventie kunnen zijn (secundair)
342
systolisch geruis, 2e IC rechts
aortaklepstenose
343
diastolisch geruis, punt van Erb
aortaklep insufficiëntie
344
Holosystolisch geruis (blazend), apex
mitralisinsufficiëntie
345
Irregulair, onregelmatig ritme over hele hart
atriumfibrilleren
346
extra 3e harttoon op apex
hartfalen
347
pericardwrijven
pericarditis
348