Frans woordjes (boek) Flashcards
(270 cards)
1
Q
zich voor/ stellen
A
se présenter
2
Q
groeten
A
saluer
3
Q
kennis maken met iemand
A
faire la connaissance de qqn
4
Q
danken
A
remercier
5
Q
wensen
A
souhaiter
6
Q
zich verontschuldigen
A
s’excuser
7
Q
sorry, pardon
A
pardon
8
Q
afscheid nemen
A
faire ses adieux
9
Q
goedemorgen
A
bonjour (le matin)
10
Q
goedemiddag
A
bonjour (l’après-midi)
11
Q
goedeavond
A
bonsoir
12
Q
dag
A
au revoir, salut
13
Q
hallo, doei
A
salut
14
Q
tot ziens
A
au revoir
15
Q
goedenacht
A
bonne nuit
16
Q
welterusten
A
dors bien
17
Q
aangenaam
A
enchanté(e)
18
Q
uitstekend
A
impeccable
19
Q
heel goed
A
très bien
20
Q
prima
A
super
21
Q
het gaat wel
A
ça peut alles
22
Q
tot straks
A
à bientôt
23
Q
tot morgen
A
à demain
24
Q
eet smakelijk
A
bon appétit
25
goede reis, wel thuis
bon voyage
26
kom goed naar huis
bon retour
27
welkom
bienvenue
28
ja
oui
29
nee
non
30
nee bedankt
non merci
31
ja, graag
oui, volontiers
32
met plezier
avec plaisir
33
alsjeblieft
s'il vous plaît, s'il te plaît
34
graag gedaan
c'était un plaisir
35
bedankt
merci
36
dank u, dank je
je vous remercie, je te remercie
37
op uw gezondheid
à votre santé
38
proost!
santé
39
in orde, afgesproken
entendu, d'accord
40
dat is goed
c'est bon
41
oké
okay
42
hoe gaat het?
comment ça va?
43
hoe gaat het met u?
comment allez- vous?
44
heel goed, en met u ?
très bien, et vous?
45
hoe is het met je?
comment vas-tu?
46
ik kom uit Groningen
je viens de Groningen
47
mag ik u aan een oude vriend voorstellen
puis-je vous présenter un vieil ami?
48
prettig met u kennis te maken!
enchanté de faire votre connaissance!
49
stoor ik ?
je vous dérange?
50
neem me niet kwalijk
excusez-moi
51
veel plezier!
amuse-toi bien!/ amusez-vous bien!
52
waar kom je vandaan?
d'où viens-tu?
53
veel succes!
bonne chance!
54
ik begrijp niet wat u zegt
je ne comprends pas ce que vous dites
55
kunt u dat herhalen?
pourriez-vous répéter?
56
mag ik uw balpen even lenen
puis-je emprunter votre stylo un instant?
57
het spijt me
je suis désolé(e)
58
dat geeft niet
ça ne fait rien
59
het maakt me niet uit
ça m'est égal
60
ik condoleer u van harte
je vous présente mes sincères condoléances
61
hartelijk gefeliciteerd met jullie huwelijk!
toutes mes félicitations pour votre mariage
62
gefeliciteerd met je verjaardag !
joyeux anniversaire!
63
hartelijke groeten!
meilleures salutations!
64
ik wens u veel geluk!
je vous souhaite beaucoup de bonheur!
65
de verjaardag
l'anniversaire
66
het huwelijk
la cérémonie de mariage
67
de bruiloft
la fête de mariage
68
zalig kerstfeest
joyeux noël
69
prettig nieuwjaar
bonne année
70
de beste wensen
meilleurs voeux
71
het compliment
le compliment
72
feliciteren
féliciter
73
gefeliciteerd, proficiat
félicitations
74
noemen
nommer, appeler
75
dopen
baptiser
75
heten
s'appeler
76
ondertekenen
signer
77
spellen
épeler
78
de identiteit
l'identité
79
de handtekening
la signature
80
de naam
le nom
81
de voornaam
le prénom
82
de achternaam
le nom de famille
83
de geboorteplaats
le lieu de naissance
84
het land van oorsprong
le pays d'origine
85
mevrouw Martens
madame Martens
86
de nationaliteit
la nationalité
87
de heer Martens
monsieur Martens
88
de voorletters
les initiales
89
mijn voornaam is Wouter
mon prénom est Wouter
90
zij heet Marieke
elle s'appelle Marieke
91
wat is uw achternaam?
quel est votre nom de famille
92
hoe schrijf je dat?
comment ça s'écrit?
93
kunt u uw naam spellen?
pourriez-vous épeler votre nom s'il vous plaît?
94
de vrouw
la femme
95
de dame
la dame
96
het meisje
la fille
97
de man
l'homme
98
de heer
le monsieur
99
heren
messieurs
100
dames
mesdames
101
de jongen
le garçon
102
de jongeren
les jeunes
103
mannelijk
masculin
104
vrouwelijk
féminin
105
geboren worden
naître
106
dood/ gaan
mourir
107
sterven, overlijden
décéder
108
trouwen
se marier
109
zich verloven
se fiancer
110
scheiden
divorcer
111
ongehuwd, alleenstaand
célibataire
112
getrouwd, gehuwd
marié
113
gescheiden
divorcé
114
van elkaar gaan
se séparer
115
weduwnaar/ weduwe
veuf/ veuve
116
de vrijgezel/ de vrijgezellin
le/ la célibataire
117
de echtgenoot
l'époux, le mari
118
de echtgenote
l' épouse, la femme
119
de ex-man/ de ex-vrouw
l'ex-mari/ l'ex-femme
120
de verloofde
le/ la fiancé(e)
121
de verloving
les fiançailles
122
de bruid
la mariée
123
de bruidegom
le marié
124
het echtpaar
le couple
125
het huwelijk
le mariage
126
samen/ wonen
le concubinage, cohabiter
127
de ceremonie
la cérémonie
128
de scheiding
le divorce
129
de wees
l'orphelin
130
de geboorte
la naissance
131
de doop
le baptème
132
de begrafenis
les funérailles
133
leven
habiter
134
wonen
vivre
135
huren
louer (locataire)
136
verhuren
louer (propriétaire)
137
kopen
acheter
138
een woning delen
partager un logement
139
de gedeelde huurwoning
la colocation
140
het adres
l'adresse
141
de woonplaats
le lieu de résidence
142
de etage
l'étage
143
de postcode
le code postal
144
de straat
la rue
145
de laan
l'avenue
145
het huisnummer
le numéro de la maison
146
het telefoonnummer
le numéro de téléphone
147
de telefoongids
l'annuaire téléphonique
148
de gouden gids
les pages jeunes
149
de witte gids
les pages blanches
150
de eigenaar
le propriétaire
151
de verhuurder
le bailleur
152
het huurcontract
le bail
153
de huurder
le locataire
154
bij Jos
chez Jos
155
de buurman/ buurvrouw
le voisin/ la voisine
156
in de stad
en ville
157
in de voorstad
en banlieue
158
op het platteland, buiten
à la campagne
159
waar woon je ?
où habites-tu?
160
ik woon in Breda
j'habite à Breda
161
Breda is in het zuiden van Nederland
Breda se trouve au sud des Pays-Bas
162
ik heb een flat in de noordstraat
j'ai un appartement dans la noordstraat
163
kom een keer langs
passez me voir quand vous voulez
164
hier heeft u mijn telefoonnummer
voici mon numéro de téléphone
165
komt u uit Friesland?
êtes-vous originaire de la Frise?
166
ja, maar ik woon nu in de buurt van Leuven
oui, mais j'habite actuellement dans les environs de Louvain
167
na twee jaar samenwonen hebben ze besloten te trouwen
après deux ans de concubinage, ils se sont décidés à se marier
168
jong
jeune
169
oud
vieux
170
het leven
la vie
170
de leeftijd
l'âge
171
de jeugd
la jeunesse
172
de tienertijd, adolescentie
l'adolescence
173
de ouderdom
la vieillesse
174
de geboortedatum
la date de naissance
175
de verjaardag
l'anniversaire
176
de baby
le bébé
177
het kind
l'enfant
178
de tiener
l'adolescent
179
de volwassene
l'adulte
180
de jonge vrouw
la jeune femme
181
het jonge meisje
la jeune fille
182
de jongeman
le jeune homme
183
de oude vrouw
la vieille femme, la femme âgée
184
de oudere vrouw
la femme d'un certain âge
185
de oude man
le vieil homme, l'homme âgé
186
de oudere man
l'homme d'un certain âge
187
de gepensioneerde
le retraité
188
het pensioen
la retraite
189
de senior
le senior
190
de oude mensen, de bejaarden
les personnes âgées
191
de grijsaard
le vieillard
192
het gezin
la famille
193
de familie
la famille
194
het familielid
le membre de la famille
195
de ouders
les parents
196
de vader
le père
196
de moeder
la mère
197
de mama
la maman
198
de papa
le papa
199
het kind
l'enfant
200
de dochter
la fille
201
de zoon
le fils
202
het adoptiekind
l'enfant adoptif
203
de adoptieouders
les parents adoptifs
204
de tweeling
les jumeaux
204
de ééneiige tweeling
les vrais jumeaux
205
de twee-eiige tweeling
les faux jumeaux
206
de oma
la grand-mère
207
de opa
le grand-père
208
de grootouders
les grands-parents
209
de kleinkinderen
les petits enfants
210
de kleinzoon
le petit-fils
211
de kleindochter
la petite-fille
212
de schoonbroer
le beau-frère
213
de schoonzus
la belle-soeur
214
de schoonmoeder
la belle-mère
215
de schoonvader
le beau-père
216
de tante
la tante
217
de oom
l'oncle
218
de neef
le neveu
219
de nicht
la nièce
220
de volle neef/ nicht
le cousin germain/ la cousine germaine
221
de peetoom, de peter
le parrain
222
de peettante, de meter
la marraine
223
het petekind
le/ la filleul(e)
224
de stiefmoeder
la belle-mère
225
de stiefvader
le beau-père
226
de stiefouders
les beaux-parents
227
het stiefkind
l'enfant du conjoint
228
de voorouders
les ancêtres
229
de nakomelingschap
la descendance
230
de afkomst
l'origine
231
de stamboom
l'arbre généalogique
232
de afstammeling
la filiation
233
verwant zijn met
avoir un lien de parenté avec
234
kinderen hebben
avoir des enfants
235
een gezin stichten
fonder une famille
236
vermaken
léguer
237
de nalatenschap
l'héritage
238
erven
hériter
239
de erfgenaam
l'héritier
240
onterven
déshériter
241
de mensen
les gens
242
de vriend
l'ami
243
de vriendin(en)
l'amie
244
mijn vriend
mon petit-ami
245
mijn vriendin
ma petite-amie
246
de vriendenkring
le cercle d'amis
247
de kennissen
les connaissances
248
de buren
les voisins
249
hij is Duitser van geboorte
il est allemand de naissance
250
de buurman
le voisin
251
de buurvrouw
la voisine
252
hij is in 1987 in Stuttgart geboren
il est né à Stuttgart en 1987
253
hij zier er jonger uit dan hij is
il fait plus jeune que son âge
254
het is een vrouw van middelbare leeftijd
c'est une femme d'âge moyen
255
het is een man op leeftijd
c'est un homme d'âge mûr
256
bent u ook zestigplusser?
auriez-vous aussi plus de soixante ans ?
257
hoe oud is die jongen?
quel âge a ce garçon?
258
hij zier eruit al zestien!
il a l'air d'avoir seize ans !
259
echte tweelingen lijken veel op elkaar
les vrais jumeaux se ressemblent beaucoup
260
Els is geadopteerd
261
ik ben enig kind
je suis enfant unique
262
mijn moeder verwacht een vijfde kind
ma mère attend un cinquième enfant
263
het is een groot gezin
c'est une famille nombreuse
264
jaap kan goed met de kinderen van zijn vriendin opschieten
Jaap s'entend bien avec les enfants de son amie
265
hij heeft veel geld geërfd
il a hérité beaucoup d'argent
