Frans woordjes (boek) la vie proffesionnelle deel 2 Flashcards
(131 cards)
1
Q
de verhuizer
A
le déménager
2
Q
de verkoper/de verkoopster
A
le/ la vendeur(euse)
3
Q
de verpleger/de verpleegster
A
l’infirmier/ infirmière
4
Q
d vertaler/de vertaalster
A
le/ la traducteur(trice)
5
Q
de vertegenwoordiger(ster)
A
le/ la représentant(e)
6
Q
de verzekeringsagent
A
le courtier en assurances
7
Q
de visboer(in)
A
le poissonnier/la poissonnière
8
Q
de visser
A
le pécheur
9
Q
de toekomst
A
l’avenir
10
Q
de loopbaan, de carrière
A
la carrière
11
Q
het beroep
A
la profession
12
Q
de branche, de bedrijfstak
A
la branche
13
Q
de bedrijfskolom
A
le secteur d’activité
14
Q
in een vacature voorzien
A
l’occupation d’un poste
15
Q
de baan
A
l’emploi, le travail
16
Q
de betrekking
A
le poste
17
Q
de aanstelling
A
le recrutement
18
Q
een tijdelijke aanstelling
A
un contrat à durée déterminée
19
Q
het curriculum, de opleiding
A
le cursus
20
Q
de cursus, de opleiding
A
la formation
21
Q
de bijscholing, nascholing
A
la formation continue
22
Q
het attest
A
le certificat
23
Q
het baantje
A
le job
24
Q
de werkstudent
A
l’étudiant salarié
25
de vakantiebaan
le travail d'été
26
de stagiaire
le stagiaire
27
de halve baan
le travail à mi-temps
28
de volle baan
le travail à temps complet
29
de deeltijdbaan
le travail à temps partiel
30
de verkorte werktijd
le chômage partiel
31
de onderneming
l'entreprise
32
het bedrijf
la société
33
het commerciele bedrijf
l'entreprise commerciale
34
de firma
la firme
35
het filiaal
la filiale
36
het samenwerkingsverband
le groupement
37
de holding
la holding
38
de beurs
la bourse
39
het kantoor
le bureau
40
de fabriek
l'usine
41
het atelier
l'atelier
42
de winkel
le magasin
43
de baas
le patron
44
de chef
le chef
45
de werkgever
l'employeur
46
de directie
la direction
47
het bestuur
le comité de direction
48
de raad van bestuur
le conseil d'administration
49
de gesalarieerde
le salarié
50
de collega
le / la collègue
51
de bedrijfsraad, de ondernemingsraad
le comité d'entreprise
52
de opdracht
la mission
53
de taken
les tâches
54
het teamwerk
le travail d'équipe
55
het management, de leiding
le management
56
het bestuur, het beheer
la gestion
57
de beroepsopleiding
la formation professionnelle
58
de leerling
l'apprenti
59
de leidinggevende
la cadre
60
de werknemer
l'employé
61
de rentenier
le retraité
62
de werkloze
le chômeur
63
de vakbond
le syndicat
64
het vakbondslid
le syndicaliste
65
de computer
l'ordinateur
66
de printer
l'imprimante
67
het faxapparaat
le fax
68
het formulier
le formulaire
69
mailen
envoyer un mail
70
appen
envoyer un message par what's app
71
knippen en plakken
copier-coller
72
safen, op/slaan
sauvegarder
73
het loon
le salaire
74
de loonverhoging
l'augmentation de salaire
75
de premie
la prime
76
de promotie
la promotion
77
de betaling
la paie
78
de loonstrook
la fiche de paie
79
het maaltijdticket
le ticket-restaurant
80
de dienstauto
la voiture de fonction
81
de onkostenrekening
le note de frais
82
de reiskostenvergoeding
le remboursement des frais de déplacement
83
de zakenreis
le voyage d'affaires
84
de flexibele werktijden
les heures souples
85
over/ werken
faire des heures supplémentaires
86
zich overwerken
se surmener
87
de burn-out
le burn-out
88
de middagpauze
la pause de midi
89
de koffiepauze
la pause de café
90
vakantie nemen
prendre des vacances
91
vakantie aan/vragen
demander des vacances
92
het verlof
le congé
93
een betaald verlof
les congés payés
94
verlof, vrij(af)hebben
avoir un congé
95
vrije dagen op/nemen
prendre un congé
96
het zwangerschapsverlof
le congé maternité
97
het ouderschapsverlof
le congé parental
98
dienst hebben
être de service
99
oproepbaar zijn, wachtdienst hebben
être d'astreinte
100
vrij hebben
ne pas être de service
101
staken
être en grève, faire grève
102
de staker
le gréviste
103
de staking
la grève
104
de langzaamaanactie
la grève perlée
105
de wilde staking
la grève sauvage
106
het wetenschappelijk onderzoek
la recherche scientifique
107
de informatica
l'informatique
108
de zakenwereld
le monde des affaires
109
de verkoop
la vente
110
de marketing
le marketing
111
de human recourses
les resources humaines
112
de boekhouding
la comptabilité
113
de financiële afdeling, dienst
les services financiers
114
de klantenservice
le service après-vente
115
hij is arts
il est médecin
115
de public relations
les relations publiques
116
informatietechnologie
les technologies de l'information
117
zij is advocaat geworden
elle est devenue avocate
118
het bedrijf rekruteert op het moment
l'entreprise embauche en ce moment
119
na twintig jaar dienst is hij ontslagen
il s'est fait licencier après 20 de présence dans l'entreprise
120
haar vader is sinds een jaar werkloos
son père est au chômage depuis un an
121
zijn zoon vindt geen werk omdat hij weinig ervaring heeft
son fils ne trouve pas de travail, il manque d'expérience
122
hij gaat een cursus volgen
il va suivre une formation
123
ik heb gereageerd op een vacature die overeenkomt met mijn profiel
j'ai répondu à une offre qui correspond à mon profil
124
hij werkt als kelner
il travaille comme serveur
125
zij is met zwangerschapsverlof
elle est en congé de maternité
126
wat is je beroep?
que fais-tu dans la vie?
127
ik werk in de informatica
je travaille dans l'informatique
128
hij beschikt over de vaardigheden voor die baan
il a les compétences pour le poste
129
wat zijn je toekomstplannen
quel sont tes projets d'avenir
130
ik hoop een halve baan te vinden
j'aimerais trouver un poste à mi-temps
