Frans woordjes (boek) les loisirs Flashcards
(155 cards)
1
Q
vrije tijd
A
les loisirs
2
Q
belangstelling hebben voor
A
s’intéresser à
3
Q
zich vermaken
A
s’amuser
4
Q
zich vervelen
A
s’ennuyer
4
Q
tijd hebben voor
A
avoir du temps pour
5
Q
lezen
A
lire
6
Q
schrijven
A
écrire
7
Q
tekenen
A
dessiner
8
Q
schilderen
A
peindre
9
Q
bouwen
A
construire
10
Q
maken
A
faire (concret)
11
Q
verzamelen
A
collectionner
12
Q
koken
A
faire la cuisine
13
Q
breien
A
tricoter
14
Q
naaien
A
coudre
15
Q
converseren, een gesprek
A
converser
16
Q
voeren
A
converser
17
Q
kletsen, babbelen
A
bavarder
18
Q
televisie/ kijken
A
regarder la télévision
19
Q
naar films kijken
A
regarder des films
20
Q
kruiswoordraadsels maken
A
faire des mots croisés
20
Q
op de spelcomputer spelen
A
jouer à la console
21
Q
naar de bioscoop gaan
A
aller au cinéma
22
Q
op internet surfen
A
surfer sur internet
22
avondcursus
cours du soir
23
avondlessen volgen
suivre des cours du soir
24
de vrijwilliger
le bénévole
25
vrijwilligerswerk doen
faire du bénévole
26
toneel/spelen
faire du théâtre
27
zingen
chanter
28
deel/nemen aan
participer à
29
winnen
gagner
30
verliezen
perdre
31
verslaan
battre (un concurrent)
32
wedden
parier
33
geld in / zetten, voor geld spelen
miser, jouer de l'argent
34
wandelen
se promener
35
slenteren
flâner
36
aan sport doen
faire du sport
37
klimmen
grimper, escalader
38
fietsen
faire du vélo
39
een fietstocht maken
faire un tour à vélo
40
een autorit maken
faire un tour en voiture
41
vissen, hengelen
pêcher à la ligne
42
interessant, onderhoudend
intéressant
43
vermakelijk
divertissant
44
aangrijpend
passionnant
45
boeiend, spannend
captivant
46
fascinerend
fascinant
47
vervelend, saai
ennuyeux
48
sober
austère
49
de hobby
le hobby
50
vrije tijd
les loisirs
51
het stamcafe
le café des habitués
52
de vereniging
l'association
53
het lid, de leden
le membre, les membres
54
de contributie
les cotisations
55
het recreatiecentrum
le centre de loisirs (adultes et jeunes)
56
het jongerencentrum
la maison des jeunes
57
het gemeenschapshuis
la maison communautaire, la salle des fêtes
58
het dorpshuis
la salle des fêtes
59
het wijkcentrum
le centre social du quartier
60
het trefpunt, het ontmoetingscentrum
le point de rencontre
61
de leesclub, de leeskring
le club de lecture
62
la lecture
lezen
63
de leeskringkoffer
la valise de livres mise à disposition des clubs de lecture par la bibliothèque
64
het boek
le livre
65
de roman
le roman
66
de detective
le roman policier, le polar
67
de dichtbundel
le recueil de poèmes
68
de pocket
le livre de poche
69
het stripverhaal
la BD
70
het tijdschrift
la revue
71
de krant
le journal
72
het dagblad
le quotidien
73
het weekblad
l'hebdomadaire
74
het maandblad
le mensuel
75
activités manuelles et bricolage
handarbeid en knutselen
76
de kunst
l'art
77
de tekening
le dessin
78
het schilderij
la peinture, le tableau
79
het penseel
le pinceau
80
het doek
la toile
81
pottenbakken
la poterie
82
de modelbouw
le modélisme
83
knutselen
faire du bricolage
84
de schroef
la vis
84
de schroevendraaier
le tournevis
85
de knutselaar, de doe het zelver
le bricoleur
86
de hamer
le marteau
87
de boor
la perceuse
88
de nagel, de spijker
le clou
89
de zaag
la scie
90
fotograferen
faire de la photo
91
een foto nemen
prendre une photo
92
het fototoestel, de camera
l'appareil photo
93
de spiegelreflexcamera
l'appareil photo reflex
94
het klassieke fototoestel
l'appareil argentique
95
de digitale camera
l'appareil photo numérique
96
de film
le film
97
de dia
la diapo
98
de opname
le cliché
99
de afdruk
le tirage
100
de donkere kamer
la chambre noir
101
faire du jardinage
tuinieren
102
de gieter
l'arrosoir
103
een bloempot
le pot de fleurs
104
bloemen plukken
cueillir des fleurs
105
de bloembol
la bulbe à fleurs
106
zaaien
semer
107
de schop
la pelle
107
planten
planter
108
de spade
la bêche
109
de hark
le râteau
110
de kruiwagen
la brouette
111
een boom om/ hakken
abattre
112
snoeien
tailler
113
de snoeischaar
le sécateur
114
de grasmaaier
la tondeuse à gazon
115
la couture et le tricot
naaien en breien
116
de struik
l'arbuste, l'arbrisseau
117
naaien, het naaiwerk
la couture
118
de naald
l'aiguille
119
het garen
le fil à coudre
120
de stof
le tissu
121
de naaimachine
la machine à coudre
122
het patroon
le patron
123
breien
faire du tricot
124
het breiwerk
le tricot
125
de breiwol
la laine à tricoter
126
de breinaald
l'aiguille à tricoter
127
de haaknaald
l'aiguille à crochet
128
borduren
broder
129
het borduurwerk
la broderie
130
de kruissteek
le point de croix
131
la musique
de muziek
132
naar muziek luisteren
écouter la musique
133
muziek maken, musiceren
jouer de la musique
134
de musicus, de musici
le musicien, les musiciens
135
de klassieke muziek
la musique classique
136
de popmuziek
la musique pop
137
de rockmuziek
le rock
138
de rockband, de rockgroep
le groupe de rock
139
de rockopera
l'opéra rock
140
de musical
la pièce musicale
141
de zang
le chant
142
de zangles
le cours de chant
143
het lied, de liederen
la chanson, les chansons
144
het koor
la chorale
145
de hit
le tube
146
de paino
le piano
147
de viool
le violon
148
de cello
le violoncelle
149
de klarinet
la clarinett
150
de fluit
la flûte
