Spaans woorden CURSUS H6 Flashcards
(106 cards)
1
Q
de verdieping (ook: de flat)
A
el piso
2
Q
de op vijfde verdieping
A
en el quinto piso
3
Q
in het gezelschap van
A
en compañía de
4
Q
deze
A
este
5
Q
een ogenblik
A
un rato
6
Q
aanbieden
A
ofrecer
7
Q
gezellig, knus
A
acogedor
8
Q
zich zetten
A
ponerse
9
Q
de tafel
A
la mesa
10
Q
de hoek
A
el rincón
11
Q
juist
A
justo
12
Q
naast
A
al lado de
13
Q
die, dat
A
aquel
14
Q
ik ben er weg van! ik hou ervan!
A
me encanta!
15
Q
het licht
A
la luz
16
Q
het park
A
el parque
17
Q
uitgeven op het park
A
dar al parque
18
Q
alles wat
A
todo lo que
19
Q
nodig hebben
A
hacer falta
20
Q
de schrijftafel
A
el escritorio
21
Q
de computer
A
el ordenador
22
Q
onder
A
debajo (de)
23
Q
de papiermand
A
la papelera
24
Q
de zetel
A
el sillón
25
gemakkelijk, comfortabel
cómodo
26
het fotokopieerapparaat
la fotocopiadora
27
daar (bij jou)
ahí
28
achter
detrás de
29
de kaft/ de map
la carpeta
30
de deur
la puerta
31
de stijl
el estilo
32
modern
moderno
33
onlangs, de laatste tijd
últimamente
34
bouwen
construir
35
de luxe
el lujo
36
altijd
siempre
37
verliefd worden op
enamorarse de
38
het appartement, de flat
el apartamento
39
het centrum
el centro
40
de living
la sala de estar
41
de keuken
la cocina
42
de badkamer
el cuarto de baño
43
de slaapkamer
el dormitorio
44
het platteland (ook: het veld)
el campo
45
groot
grande
46
de kamer
la habitación
47
de garage
el garaje
48
de kelder
el sótano
49
de zolder
el desván
50
de tuin
el jardín
51
enorm
enorme
52
het zwembad
la piscina
53
de hond
el perro
54
zomaar
por nada
55
voor
delante (de)
56
de buitenwijken
las afueras
56
liegen
mentir (ie, i)
57
kennen
conocer
58
verhuizen
mudarse
59
onmiddellijk
enseguida
60
de woonst, de woning
le vivienda
61
arm, (de) arme
(el) pobre
62
het hotel
el hotel
63
het gezin
la familia
64
traditioneel
tradicional
65
het kasteel
el castillo
66
de monnik
el fraile
67
de boerderij
la granja
68
het paleis
el palacio
69
de bejaarde
el anciano
70
het krot
la chabola
71
de koning
el rey
72
het ziekenhuis
el hospital
72
de reiziger
el viajero
73
de ridder (ook: de heer)
el caballero
74
het klooster
el monasterio
75
het (alleenstaand) huis
el chalé
76
de boer
el campesino
77
de kamer
el cuarto
78
de eetzaal
el comedor
79
het salon
el salón
80
de inkom
el vestíbulo
81
de gang
el pasillo
82
de trap
la escalera
83
het terras
la terraza
84
boven (bijwoord), bovenaan
arriba
85
tussen
entre
86
binnen
dentro (de)
87
buiten
fuera
88
beneden, onderaan
abajo
89
de kast
el armario
90
het meubel
el mueble
90
de stoel
la silla
91
de vaas
el florero
92
het bed
la cama
93
de schouw
la chimenea
94
de elektriciteit
la electricidad
95
de sleutel
la llave
96
duur
care
97
oud, antiek
antiguo
98
stromend water
el agua corriente
99
de vloer, de grond
el suelo
100
goedkoop
barato
101
de verwarming
la calefacción
102
het tapijt
la alfombra
103
de muur
el muro
