Spaans woordjes CURSUS h5 Flashcards
(86 cards)
1
Q
het voetbal
A
el fútbol
2
Q
tonen
A
mostrar (ue), enseñar
3
Q
zoeken
A
buscar
4
Q
nietwaar?
A
no?
5
Q
achteraan, aan het einde (van)
A
al fondo (de)
6
Q
de jouwe
A
el tuyo
7
Q
sluiten
A
cerrar (ie)
8
Q
de klant
A
el cliente
9
Q
binnen enkele ogenblikken
A
dentro de nada
10
Q
beginnen
A
comenzar (ie)
11
Q
het programma
A
el programa
12
Q
wat is er op tv?
A
Qué ponen en la tele ?
13
Q
Maar meisje toch
A
Mujer!
14
Q
uitzenden
A
emitir
15
Q
ons
A
nuestro
16
Q
een reclamespot
A
un anuncio publicitario
17
Q
begroeten
A
saludar
18
Q
thuis aangekomen
A
una vez a casa
19
Q
horen
A
oír
19
Q
de wedstrijd
A
el partido
20
Q
hoor eens
A
oye
21
Q
het kanaal
A
el canal
21
Q
het ogenblik
A
el momento
22
Q
Neen!Geen sprake van!
A
Que no!
22
veranderen, wisselen
cambiar
23
de afstandsbediening
el mando a distancia
24
precies, juist
precisamente
25
laatste
último
26
de aflevering
el episodio
27
de passie
la pasión
28
de kust
la costa
29
het (lievelings)feuilleton
la serie (favorita)
30
van mij
mío
31
verliezen
perder (ie)
32
de reclamespot
el spot
33
denken aan
pensar (ie) en
34
het ding
la cosa
35
van belang zijn
importar
36
zeggen
decir (i)
37
zeker
seguro
38
de rust, de pauze
el descanso
38
waarschijnlijk dat
seguro que
39
iets opnieuw doen
volver (ue) a + inf
39
schatje
cariño, tesoro
40
zo
así
41
terwijl
mientras
42
de stommiteit
la tontería
43
dienen, opdienen
servir (i)
44
het aperitief
el aperitivo
45
vragen (om iets te krijgen)
pedir (i)
46
lachen
reír (i)
46
volgen
seguir (i)
47
de film
la película
48
de western
la película del oeste
48
het nieuws
el telediario
49
de tekenfilm
los dibujos animados
50
de politiefilm
la película policíaca
51
de liefdesfilm
la película de amor
52
de documentaire
el documental
53
de quiz
el concurso
54
leuk, geestig
divertido
55
informatief
informativo
56
romantisch
romántico
57
vervelend, langdradig
aburrido
58
belachelijk
ridículo
59
ingewikkeld
complicado
60
spannend
emocionante
61
gewelddadig
violento
62
flauw, vervelend
soso
63
onderbreken
interrumpir
63
opnemen
grabar
64
in een film spelen
trabajar en una película
65
uitdoen, doven
apagar
66
te weten komen, op de hoogte zijn van
enterarse de
67
de tv aanzetten
poner la tele
68
de omroepster
la locutora
69
rechtstreeks uitzenden
emitir en directo
70
de acteur/actrice
el actor/ la actriz
71
de camera
la cámara
72
de journalist
el periodista
73
de regisseur
el director de cine
74
de elektricien
el electricista
75
de kijker
el telespectador
76
de presentator
el presentador
77
de microfoon
el micrófono
78
het televisietoestel
el televisor