Frans woordjes (boek) la vie professionnelle Flashcards
(171 cards)
1
Q
het beroepsleven
A
la vie professionnelle
2
Q
werken
A
travailler
3
Q
worden
A
devenir….
4
Q
zich interesseren voor
A
s’intéresser à
5
Q
een cursus volgen
A
suivre une formation
6
Q
ambitieus zijn
A
avoir de l’ambition
7
Q
gemotiveerd
A
motivé
8
Q
ervaren
A
expérimenté
9
Q
betrouwbaar
A
fiable
10
Q
creatief
A
créatif
11
Q
dynamisch
A
dynamique
12
Q
proactief
A
proactif
13
Q
ervaring hebben
A
avoir de l’expérience
14
Q
geen ervaring hebben
A
ne pas avoir d’expérience
15
Q
werk zoeken
A
chercher un emploi
16
Q
solliciteren
A
faire une demande d’emploi, postuler
17
Q
voldoen aan
A
satisfaire à
18
Q
de eisen
A
les exigences
19
Q
de bekwaamheden
A
les compétences
20
Q
het diploma
A
le diplôme
21
Q
een baan vinden
A
trouver un emploi
22
Q
af/wijzen
A
refuser
23
Q
aan/nemen, aanvaarden
A
accepter
24
Q
de vacature
A
l’offre d’emploi
25
de functieomschrijving
la description de poste
26
het profiel
le profil
27
de open sollicitatie
la candidature spontanée
28
het cv
le CV
29
de sollicitatiebrief
la lettre de motivation
30
aan/nemen
embaucher, recruter
31
de aanstelling
l'embauche
32
het arbeidscontract
le contrat de travail
33
de voorwaarden
les conditions
34
ontslaan, bedanken
licencier, remercier
35
het ontslag
le licenciement
36
ontslag krijgen
être licencié
37
weg/gaan bij een bedrijf
quitter une entreprise
38
ontslag nemen
démissionner
39
de ontslagbrief
la lettre de démission
40
werkloos zijn
être au chômage
41
het pensioen
la retraite
42
met pensioen gaan
prendre sa retraite
43
in zijn levensonderhoud voorzien
gagner sa vie
44
verdienen
gagner (de l'argent)
45
krijgen
toucher (de l'argent)
46
betalen
payer
47
aantrekkelijk
attrayant
48
belangrijk
important
49
boeiend
passionnant, captivant
50
eentonig
monotone
51
interessant
intéressant
52
lastig
pénible
53
lucratief
lucratif
54
makkelijk
facile
55
moeilijk
difficile
56
nuttig
utile
57
saai
ennuyeux
58
stimulerend
stimulant
59
zenuwslopend, stressvol
stressant
60
beroepen
les métiers
61
de advocaat
l'avocat(e)
62
de ambassadeur
l'ambassadeur(drice)
63
de apotheker
le/la pharmacien(ne)
64
de arbeider
l'ouvrier(ère)
65
de architect(e)
l'architecte
66
de arts, de geneesheer
le/la médecin
67
de assistent(e)
l'assistant(e)
68
de bakker
le/la boulanger(ère)
69
de bankbediende
l'employé(e) de banque
70
de banketbakker
le/la pâtissier(ère)
71
de bediende
l'employé(e)
72
de binnenhuisarchitect, de interieurontwerper
le/la décorateur(trice)
73
de bloemist(e), de bloemenwinkel
le/la fleuriste
74
de boekhandelaar
le/la libraire
74
de boer(in)
le/la fermier(ère)
75
de boekhouder
le/la comptable
76
de bouwvakker
l'ouvrier en bâtiment
77
de brandweerman
le pompier
78
de brievenbesteller
le/la facteur(trice)
79
de buschauffeur
le/la conducteur(trice) de bus
80
de chirurg
le/la chirurgien(ne)
81
de conciërge
le/la concierge
82
de controleur
le/la contrôleur(euse)
83
de bestuurder
le conducteur
84
de chauffeur, de bestuurder
le chauffeur
85
de consulent
le/la consultant(e)
86
dienstmeisje, huishoudelijke hulp
l'employé(e) de maison
87
de dierenarts
la/la vétérinaire
88
de directeur, directrice
le/la directeur(trice)
89
de DJ
le DJ
90
de dominee
le pasteur
91
de douaneambtenaar
le/ la douanier(ière)
92
de elektricien
l'électricien
93
de coach
le coach
94
de fotograaf, fotografe
le/la photographe
95
de gids
le/la guide
96
de herder(in)
le/la berger(ère)
97
de hoogleraar
le/la Chargé(e) de cours (université)
98
de horlogemaker
l'horloger
99
de informaticus(ci)
l'informaticien(ne)
100
de journalist(e)
le/la journaliste
101
het kamermeisje
la femme de chambre
102
de kapper, de kapster
le/la coiffeur(euse)
103
de kelner
le/la serveur(euse)
104
de kleuteronderwijzeres
l'institutrice d'école maternelle
105
de kok, de kokkin
le/la cuisinier(ère)
106
de koopman/vrouw
le commerçant/la commerçante
107
de krantenverkoper
le marchand de journaux
108
de kruidenier
l'épicier(ère)
109
de kunstenaar, de kunstenares
l'artiste
110
de leraar, de lerares
l'enseignant(e), le/la professeur(e)
111
de loodgieter
le plombier
112
de maatschappelijke werkster
l'assistante sociale
113
de makelaar
l'agent immobilier
114
de mannequin
le/la mannequin
115
de monteur
le mécanicien
116
de muzikant(e)
le musicien/la musicienne
117
de non, de monnik, de broeder
la religieuse/le moine, le frère
118
de officier
l'officier
119
de omroeper, de omroepster
le/la présentateur(trice) de radio/ de télévision
120
de onderwijzeres, de onderwijzer
l'institutrice(eur), la (e) professeur(e) des écoles
121
de instructeur(trice)
l'instructeur(trice)
122
de cursusleider(ster)
le formateur/la formatrice
123
de oppas, de babysitter
la baby-sitter
124
de evnementenorganisator
l'organisateur(trice) d'événements
125
de ouvreuse
l'ouvreuse
126
de priester
le prêtre
126
de pastoor
le curé
127
de piloot
le/la piloot
128
de politicus(i)
le politicien/la politicienne
129
de politieagent
le policier
130
de programmeur
le/la programmeur(euse)
131
de psychiater
le/la psychiatre
132
de psycholoog
le/la psychologue
133
de adviseur, de consultant
le consultant/ la consultante
134
de rabbijn
le rabbin
135
de rechter
le/la juge
136
de reisorganisator
l'agent de voyage
137
de reporter
le/la reporter
138
de ruimtevaarder
l'astronaute
139
de schilder
le/la peintre
140
de schoenmaker
le cordonnier
141
de schoorsteenveger
le ramoneur
142
de schrijver, de schrijfster
l'écrivain(e)
143
de secretaresse
la secrétaire
143
de secretaris
le secrétaire
144
de slager
le boucher
145
de soldaat
le soldat
146
de mijnwerker
le mineur
147
de steward
le steward
148
de stewardess
l'hôtesse de l'air
149
de tandarts
le/la dentiste
150
de taxichauffeur
le chauffeur de taxi
151
de technicus
le/la technicien(ne)
152
de tekenaar, de tekenares
le dessinateur/la dessinatrice
153
de tolk
l'interprète
154
de timmerman
le charpentier
155
de tuinier, de tuinman, de hovenier
le jardinier, la jardinière, le paysagiste
156
de voorman
le contremaïtre
157
de vrachtwagenchauffeur
le conducteur de camion
158
de vrijwilliger(ster)
le/la bénévole
159
de vroedvrouw
la sage-femme
160
de vuilnisman
l'éboueur
161
de webdesigner
le/la webdesigner
162
de handarbeider
le manoeuvre
163
de werkster, de schoonmaakster
la femme de ménage
164
de schoonmaker, de schoonmaakster
l'agent d'entretien
165
de onderzoeker, de wetenschapper
le/la scientifique
166
de zakenman, de zakenvrouw
l'homme/femme d'affaires
167
de zanger(es)
le/la chanteur(euse)
168
de zeeman
le marin
