ZO 10.1 De psychologie van emoties Flashcards

(47 cards)

1
Q

Geef in tabel 1 aan wat de betekenis van de verschillende emoties is. Geef ook aan welk gedrag hiermee wordt uitgelokt bij een ander. Doe dit voor de emoties: angst, boosheid, verdriet en blijdschap.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de functie van angst?

A

Gewone angst maakt dat mensen beter opletten, geconcentreerder werken, alerter zijn en beter kunnen reageren in bedreigende situaties. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin je in gedachten verzonken op straat loopt en opschrikt van het geluid van een aanstormende auto. Je gaat dan beter opletten, waardoor je nog net op tijd kunt wegspringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het gevolg van disadaptieve emoties?

A

Emoties kunnen ook disadaptief zijn, niet meer passend bij de situatie. Ze leiden dan vaak niet tot zinvolle acties (of vaak tot niet zinvolle acties). Emoties kunnen dan invaliderend zijn, omdat ze ervoor zorgen dat mensen niet meer kunnen functioneren of juist veel risico nemen. We spreken bijvoorbeeld van faalangst wanneer de angst bij bijvoorbeeld een tentamen zo hoog is dat mensen juist gaan onderpresteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef in tabel 2 aan of de emoties adequaat is bij de situatie waarin hij optreedt.

A

Zoals je merkt, is het gevoel dat optreedt in een situatie lang niet altijd adequaat, ook al komt het soms wel veel voor. Veel mensen worden verlegen als ze iemand anders zien die ze aantrekkelijk vinden, maar verlegenheid vergroot de kans op contact met die aantrekkelijke ander niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waardoor ontstaat emotie?

A

Een emotie is volgens de dominante theorie in de psychologie van dit moment (de cognitieve theorie) het gevolg van de betekenis die de persoon aan de situatie geeft. Met andere woorden: een emotie is het gevolg van een gedachte in een bepaalde situatie. Dat wordt in de cognitieve psychologie het G-schema genoemd: Gebeurtenis + Gedachte -> Gevoel + Gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef nu bij tabel 3 aan wat de mediërende gedachte is, die van de gebeurtenis tot het gevoel leidt.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar sluit de cognitieve theorie op aan?

A

De cognitieve theorie sluit hiermee aan op het zogenaamde stress-coping model dat in de gezondheidspsychologie veel wordt gebruikt (zie Sarafino, 2002). Het stress-coping model gaat er vanuit dat er sprake is van stress wanneer er een verschil is tussen eisen die de situatie stelt en de capaciteiten die de persoon heeft om aan die eisen tegemoet te komen. De betekenis van de situatie wordt ingeschat in een proces dat ‘cognitive appraisal’ wordt genoemd. Wanneer iemand inschat dat de situatie meer vraagt dan hij in huis heeft (met andere woorden: wanneer iemand inschat dat de draaglast van de situatie meer is dan zijn eigen draagkracht) ontstaat er stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kees is een man van 35 jaar. Hij werkt als ervaren trainer bij een bedrijf dat onder andere survivaltochten organiseert in de Ardennen. Hij heeft een groepje van zes mensen mee bij een tocht door een ondergronds grottenstelsel. Het is erg slecht weer buiten, en de leider van de hele survivaltocht heeft erg in dubio gestaan of het programma van deze dag moet doorgaan. Hij heeft uiteindelijk in overleg met Kees besloten dat het risico aanvaardbaar is en dat het programma door kan gaan. Halverwege de tocht loopt een deel van het gangenstelsel vol water en zit de groep vast. Ze hebben genoeg te eten en te drinken bij zich om het even uit te zingen. De meeste leden van de groep vinden het wel spannend en uitdagend om te kijken hoe ze hier nu met z’n allen uit kunnen komen – het is tenslotte een survivaltocht – maar één deelnemer raakt in paniek en gaat hyperventileren. Kees weet niet hoe hij daar op moet reageren.
Geef bij de volgende gedachten aan of ze vermoedelijk leiden tot stress of niet. (Zie tabel 4).

A
  1. stress, 2. stress, 3. geen stress, 4. geen stress, 5. geen stress, 6. stress. Je merkt al snel dat bepaalde gedachten meer passen bij een beoordeling van de situatie als stressvol en dat anderen waarschijnlijk leiden tot een beoordeling van de situatie als niet-stressvol. Het probleem met de appraisal is dat mensen niet altijd rationeel zijn in hun beoordeling van de situatie. Vanuit de cognitieve theorie is bekend dat mensen gebruik maken van een scala aan irrationele denkpatronen. Sommige van deze patronen leiden tot een te negatieve kijk op de werkelijkheid met als gevolg somberheid en depressie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef bij elk van de hieronder genoemde gedachten welk irrationeel denkpatroon erachter zit. (Zie tabel 5).

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de psychodynamische theorie?

A

Emoties zijn in de psychodynamische theorie het resultaat van een conflict tussen wensen en verlangens aan de ene kant en normen en idealen aan de andere kant. Afweer is de manier waarop mensen met hun emoties omgaan. N.B.: afweer is niet negatief: iedereen gebruikt afweermechanismen, omdat we anders overspoeld zouden worden door onze emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Affectisolatie?

A

Het scheiden van de gedachten erover van de gevoelens die er oorspronkelijk mee verbonden waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Ageren?

A

Handelingen in plaats van reflecties of gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Altruïsme?

A

Het zich wijden aan het voorzien in de behoeften van anderen, waarbij plaatsvervangend of door de reacties van anderen bevrediging wordt ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Anticiperen?

A

Het, vooruitlopend op mogelijke toekomstige gebeurtenissen, ervaren van emotionele reacties of het zich voorbereiden op de consequenties, waarbij reële oplossingen of reacties worden overwogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Autistische fantasie?

A

Overmatig dagdromen, hetgeen in de plaats komt van intermenselijk contact, effectiever handelen of probleemoplossend gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Devalueren?

A

Het toeschrijven van overdreven negatieve eigenschappen aan zichzelf of aan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Dissociëren?

A

Een verstoring of verandering in de doorgaans geïntegreerde functies van het bewustzijn, het geheugen, het sensorisch/motorisch gedrag of de waarneming van zichzelf of omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Humor?

A

Het benadrukken van de amusante of ironische aspecten van het conflict of de stressor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Idealiseren?

A

Het toeschrijven van overdreven positieve eigenschappen aan anderen

20
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Loochening?

A

Het weigeren een pijnlijk aspect van de externe werkelijkheid of de subjectieve ervaring te erkennen, terwijl dit aspect voor een ander wel duidelijk zou zijn (dit dus in tegenstelling tot psychotische loochening, waarbij sprake is van een grove verstoring van de realiteitstoetsing)

21
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Onderdrukken?

A

Het doelbewust vermijden van gedachten over verontrustende problemen, wensen, gevoelens of ervaringen.

22
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Ongedaan maken?

A

Het gebruik van woorden of gedragingen, die tot doel hebben op symbolische wijze onacceptabele gedachten, gevoelens of gedragingen teniet te doen of ze weer ‘goed’ te maken

23
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Passieve agressie?

A

Het op indirecte en sub-assertieve wijze tot uitdrukking brengen van agressie, waarbij sprake is van een façade van uiterlijke meegaandheid waarmee de meer bedekte weer¬stand, wrok of vijandigheid wordt gemaskeerd

24
Q

Wat is de definitie van het afweermechanisme: Projectie?

A

Het ten onrechte toeschrijven aan een ander van eigen onacceptabele gevoelens, impulsen of gedachten

25
Wat is de definitie van het afweermechanisme: Rationalisatie?
Het verbergen van de ware drijfveren voor eigen gedachten, gedragingen of gevoelens, door uitvoerige verklaringen die geruststellend zijn of anderszins van pas komen, maar die onjuist zijn
26
Wat is de definitie van het afweermechanisme: Reactieformatie?
Het vervangen van onacceptabele gedachten of gevoelens door gedragingen, gedachten of gevoelens die hier lijnrecht tegenover staan
27
Wat is de definitie van het afweermechanisme: Somatiseren?
Het al dan niet op symbolische wijze ‘vertalen’ of uitdrukken van de emotionele conflicten in lichamelijke verschijnselen of klachten
28
Wat is de definitie van het afweermechanisme: Splijting?
Het van elkaar gescheiden houden van tegengestelde affectieve toestanden en het niet kunnen integreren van positieve en negatieve eigenschappen van zichzelf of van anderen in een samenhangend beeld
29
Wat is de definitie van het afweermechanisme: Sublimeren?
Het kanaliseren van potentieel onaangepaste gevoelens of impulsen in sociaal aanvaardbare gedragingen
30
Wat is de definitie van het afweermechanisme: Verdringing?
Het uit het bewustzijn bannen van storende wensen, gedachten of ervaringen, waarbij de gevoelscomponent mogelijk in het bewustzijn blijft, losgemaakt van de ermee verbonden gedachten inhoud
31
Wat is de definitie van het afweermechanisme: Verschuiven?
Het verplaatsen van gevoelens ten opzichte van, of een reactie jegens, een bepaald object naar een ander (gewoonlijk minder bedreigend) vervangend object
32
Hoe kun je afweermechanismen indelen?
Afweermechanismen kunnen worden geordend naar de mate waarin ze: - de realiteit vervormen of intact laten - het gevoel ontkennen dan wel erkennen Afweermechanismen die de waarneming van de realiteit vervormen en het gevoel ontkennen worden vroege of onrijpe afweermechanismen genoemd. Afweermechanismen waarbij de waarneming van de realiteit niet wordt vervormd en het gevoel wordt erkend worden rijpe afweermechanismen genoemd.
33
Bekijk de definities uit tabel 6 en geef bij de volgende uitspraken aan om welk afweermechanisme het gaat:
34
Noem drie voorbeelden van vroege of onrijpe afweermechanismen en drie voorbeelden van rijpe afweermechanismen.
- Onrijp: bijv. splitsen, autistische fantasie, dissociëren, loochening, devalueren. - Rijp: bijv. humor, anticiperen, onderdrukken, sublimeren
35
Wat zijn kenmerken van afweermechanismen?
Afweermechanismen zijn niet specifiek voor een bepaalde emotie. Vaak wordt angst afgeweerd, maar ook andere emoties kunnen worden afgeweerd. Afweermechanismen zeggen iets over de manier waarop mensen met hun emoties omgaan, maar geven geen informatie over de aangepastheid van de emotie. Op basis van een afweermeting alleen kun je dus geen conclusies trekken over een psychiatrische diagnose. Wel kan het gebruik van bepaalde afweermechanismen ondersteunend zijn voor een bepaalde diagnose.
36
Wat is een veel voorkomend afweermechanisme bij borderliners?
Zo komt splitsen veel voor bij borderliners (maar niet alleen bij hen!).
37
Wat is de leertheorie?
Binnen de leertheorie zijn er twee belangrijke principes: operante conditionering en klassieke conditionering. Beide principes zijn van belang bij de ontwikkeling en instandhouding van emoties (en dan vooral de uiting daarvan in gedrag).
38
Wat is klassieke conditionering (leertheorie)?
Bij klassieke conditionering wordt een stimulus (UCS = unconditioned stimulus), die leidt tot een reflexieve reactie (UCR = unconditioned response), gekoppeld aan een geconditioneerde stimulus (CS). Na herhaalde aanbieding van de UCS samen met de CS, wordt aanbieding van de CS alleen gevolgd door dezelfde reactie, die dan CR (Conditioned response) wordt genoemd. In theorie ziet het er zo uit: UCS -> UCR; UCS + CS -> UCR; CS -> CR. In een voorbeeld: een hond ziet voedsel (UCS) en begint te kwijlen (UCR). Bij het aanbieden van het voedsel wordt gelijktijdig een belsignaal aangeboden (UCS + CS) en de hond gaat kwijlen (UCR). Als na enige tijd de hond alleen het belsignaal hoort (CS) gaat hij ook kwijlen (CR). Pas na een aantal aanbiedingen van de UCS-CS koppeling lokt de aanbieding van alleen de CS een CR uit, oftewel: Pas als het belsignaal vaak genoeg gekoppeld is aan het geven van voedsel, gaat de hond ook kwijlen bij het belsignaal alleen. Bij heftige emotionele reacties kan echter een eenmalige blootstelling al leiden tot een leereffect.
39
Wat is operante conditionering (leertheorie)?
Bij operante conditionering wordt spontaan gedrag beloond, waardoor de kans op herhaling van dat gedrag toeneemt. De theorie ziet er als volgt uit: (Stimulus ->) Operant gedrag -> Consequentie. Belangrijk om te weten is dat een consequentie niet per definitie positief hoeft te zijn om een bekrachtigend effect te hebben. Bij het toedienen van een positieve consequentie (+S+; de eerste plus staat voor toedienen, de S+ voor een positieve consequentie) zal het vertoonde gedrag in frequentie toenemen. Dit heet ‘positieve bekrachtiging’. Bij het weghalen van een negatieve consequentie (-S-) zal het vertoonde gedrag ook in frequentie toenemen. Dit heet ‘negatieve bekrachtiging’. Bij het toedienen van een negatieve consequentie (+S-) of het weghalen van een positieve consequentie (-S+) zal het vertoonde gedrag in principe stoppen en neemt de kans op herhaling af.
40
Mevrouw J, 35 jaar, komt bij de huisarts met als klacht ‘angsten’. Het kost haar tegenwoordig moeite om de deur uit te gaan. Ze durft bijvoorbeeld haar zoontje van 6 jaar niet meer naar school te brengen, hij loopt met een buurvrouw mee. Ze geeft aan weinig zelfvertrouwen te hebben tussen de mensen. Als ze op straat is, voelt ze zich licht in haar hoofd en draaierig, ze heeft het gevoel dat haar benen elk moment onder haar weg kunnen zakken; ook is ze bang flauw te vallen. Ze is steeds meer thuis gebleven, omdat ze zich op straat niet meer veilig voelt. Ze denkt dat haar daar niets kan overkomen, omdat ze altijd bij de telefoon kan. Haar man helpt haar zoveel hij kan: hij komt eerder van huis terug om boodschappen te doen, gaat soms later naar zijn werk om hun zoontje naar school te brengen. Hij vindt dat niet erg, omdat hij graag wat voor zijn vrouw overheeft, nu die het zo moeilijk heeft. De klachten bestaan al geruime tijd (meer dan drie jaar). Het gezin is al die tijd niet op vakantie geweest, omdat mevrouw bang is voor lange ritten in de auto. Drie jaar geleden zijn ze na 10 kilometer weer naar huis gegaan, terwijl ze eigenlijk onderweg waren naar Frankrijk voor een kampeervakantie van drie weken. De klachten zijn ooit begonnen toen mevrouw J. op straat liep in heel warm weer en opeens haar hart heel snel en hard voelde kloppen. Ze werd ook draaierig en licht in haar hoofd en ze begon te zweten, meer dan ze daarvoor al deed. Ze is toen snel naar huis gegaan en heeft gevraagd of haar man thuis wilde komen, wat hij ook deed. Hij kon haar redelijk geruststellen, maar de angst voor nog een dergelijke aanval zit er sinds die tijd goed in. Mevrouw J. komt eigenlijk nu alleen nog maar buiten als haar moeder of haar man met haar meegaan. Ze weet eigenlijk nooit goed van tevoren wanneer ze een goede dag heeft en wanneer niet; bij al haar afspraken met vriendinnen maakt ze dus het voorbehoud dat ze kan afzeggen als ze zich niet goed voelt. Haar vriendinnen hebben veel begrip voor haar situatie en helpen haar zoveel ze kunnen. Beschrijf wat in de casusbeschrijving van mw. J. de ongeconditioneerde stimulus (UCS) is, wat de geconditioneerde stimulus (CS) en wat de geconditioneerde respons (CR).
In de oorspronkelijke situatie is het op straat lopen de ongeconditioneerde stimulus. De paniekaanval is de geconditioneerde stimulus (CS) en de angst wanneer ze in het vervolg alleen op straat loopt is de geconditioneerde respons.
41
Mevrouw J, 35 jaar, komt bij de huisarts met als klacht ‘angsten’. Het kost haar tegenwoordig moeite om de deur uit te gaan. Ze durft bijvoorbeeld haar zoontje van 6 jaar niet meer naar school te brengen, hij loopt met een buurvrouw mee. Ze geeft aan weinig zelfvertrouwen te hebben tussen de mensen. Als ze op straat is, voelt ze zich licht in haar hoofd en draaierig, ze heeft het gevoel dat haar benen elk moment onder haar weg kunnen zakken; ook is ze bang flauw te vallen. Ze is steeds meer thuis gebleven, omdat ze zich op straat niet meer veilig voelt. Ze denkt dat haar daar niets kan overkomen, omdat ze altijd bij de telefoon kan. Haar man helpt haar zoveel hij kan: hij komt eerder van huis terug om boodschappen te doen, gaat soms later naar zijn werk om hun zoontje naar school te brengen. Hij vindt dat niet erg, omdat hij graag wat voor zijn vrouw overheeft, nu die het zo moeilijk heeft. De klachten bestaan al geruime tijd (meer dan drie jaar). Het gezin is al die tijd niet op vakantie geweest, omdat mevrouw bang is voor lange ritten in de auto. Drie jaar geleden zijn ze na 10 kilometer weer naar huis gegaan, terwijl ze eigenlijk onderweg waren naar Frankrijk voor een kampeervakantie van drie weken. De klachten zijn ooit begonnen toen mevrouw J. op straat liep in heel warm weer en opeens haar hart heel snel en hard voelde kloppen. Ze werd ook draaierig en licht in haar hoofd en ze begon te zweten, meer dan ze daarvoor al deed. Ze is toen snel naar huis gegaan en heeft gevraagd of haar man thuis wilde komen, wat hij ook deed. Hij kon haar redelijk geruststellen, maar de angst voor nog een dergelijke aanval zit er sinds die tijd goed in. Mevrouw J. komt eigenlijk nu alleen nog maar buiten als haar moeder of haar man met haar meegaan. Ze weet eigenlijk nooit goed van tevoren wanneer ze een goede dag heeft en wanneer niet; bij al haar afspraken met vriendinnen maakt ze dus het voorbehoud dat ze kan afzeggen als ze zich niet goed voelt. Haar vriendinnen hebben veel begrip voor haar situatie en helpen haar zoveel ze kunnen. Beschrijf wat in de casusbeschrijving van mw. J. het operante gedrag is en wat de consequentie die dat gedrag in stand houdt. Geef ook aan wat voor soort beloning het is (+S+, +S-, -S- of -S+).
Het operante gedrag is het direct hulp inroepen van haar man. De consequentie die zorgt voor het instandhouden van het gedrag is de hulp die ze van haar man krijgt (+S+) en het wegblijven van de angst omdat ze niet meer alleen op straat hoeft te zijn (-S-).
42
Een lastig probleem bij angstklachten is de vermijding. Patiënten hebben geleerd angstige situaties te vermijden en hebben gemerkt dat daardoor de angst niet meer optreedt. Toch houdt de vermijding uiteindelijk ook de angst in stand. Verklaar hoe de vermijding ervoor zorgt dat de klacht op de lange duur in stand gehouden wordt.
Door te vermijden blijft de koppeling ‘op straat lopen – angst’ in stand. Wanneer de patiënt niet zou vermijden, zou ze leren dat ze ook op straat kan lopen zonder angstig te worden of dat ze geen hartaanval krijgt als ze op straat hartkloppingen krijgt.
43
Welke twee aspecten spelen een belangrijke rol bij de behandeling van angstklachten volgens de klassiek gedragstherapie?
- Klassieke conditionering - Operante conditionering
44
In de cognitieve gedragstherapie voor paniek- en angststoornissen spelen catastroferende gedachten een grote rol. Die catastroferende gedachten gaan vaak over de lichamelijke sensaties die mensen hebben. Noem twee catastroferende gedachten die een rol gespeeld kunnen hebben bij het ontstaan van de klachten van mw. J. Beredeneer waarom dergelijke catastroferende gedachten leiden tot vermijding.
‘Ik krijg een beroerte’, op het moment dat ze zich licht in haar hoofd voelt worden en ‘niemand kan me helpen als ik alleen op straat loop en er gebeurt iets vreselijks’. De laatste gedachte zorgt ervoor dat ze alleen op straat durft te lopen als ze een bekende bij zich heeft. De eerste gedachte zorgt ervoor dat ze situaties mijdt waarin ze zich licht in haar hoofd voelt.
45
De eerste stap in het behandelprotocol van paniekstoornis is het leren van ontspanningsoefeningen. In het protocol staat dat die geleerd worden om in moeilijke situaties rustig te kunnen blijven. Verklaar met behulp van de werking van het sympathische en parasympathische zenuwstelsel waarom het toepassen van ontspanningsoefeningen angst kan verminderen?
Beide stelsels kunnen niet tegelijkertijd geactiveerd zijn. Wanneer iemand dus echt diep ontspannen is, kan hij niet tegelijk angstig zijn.
46
Een tweede onderdeel van de behandeling is de interoceptieve exposure. Daarbij worden allerlei lichamelijke sensaties, die kunnen lijken op de lichamelijke sensaties bij een paniekaanval, opgeroepen. De bedoeling is dat de exposure de angst voor de sensaties uitdooft. Gebruik het model van klassieke conditionering om te verklaren waarom herhaaldelijke exposure aan de lichamelijke sensaties uiteindelijk zal leiden tot uitdoving van de angst.
De verbinding tussen CS en CR wordt uitgedoofd wanneer er een tijd lang geen combinatie van beiden optreedt. Volgens een ander model wordt er naast de oorspronkelijk geleerde combinatie van CS en CR een nieuwe combinatie geleerd, namelijk: CS leidt niet tot CR. Beide combinaties kunnen natuurlijk niet tegelijk actief zijn. Voor de laatste verklaring pleit dat de oude combinatie snel weer geactiveerd wordt, wanneer er ooit onverhoopt weer een combinatie van CS en CR optreedt.
47
Na de interoceptieve exposure volgt cognitieve therapie, waarbij de irrationele denkpatronen worden uitgedaagd. De behandeling sluit uit af met exposure in vivo, waarbij de patiënt in het dagelijkse leven de confrontatie met de bron van de angst aangaat. Beschrijf met behulp van de hierboven genoemde onderdelen van de behandeling (ontspanning, interoceptieve exposure, cognitieve therapie) waarom deze interventie exposure in vivo het slot vormt van de behandeling.
De hele behandeling is gericht op het verminderen van de angst, eerst via verbeelding, dan via het oproepen van lichamelijke sensaties en de bijbehorende cognities. Het uiteindelijke effect van de behandeling wordt afgemeten aan het al dan niet kunnen uitvoeren van exposure in vivo. Als dat lukt, is de behandeling geslaagd. Het is de laatste stap in een reeks van stappen met oplopende moeilijkheid.