CenB: ZSO11_Doelstellingen Flashcards

(35 cards)

1
Q

Primaire structuur

A

AZ-sequentie van de polypeptideketen die vastgelegd is in de genetische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Secundaire structuur

A

Ruimtelijke organisatie van de hoofdketen van polypeptidesegmenten, vnl. gebaseerd op H-bruggen tussen CO en NH-groepen van de hoofdketen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is rotatie rond een peptidebinding mogelijk

A

neen, dit is niet mogelijk door het partieel dubbelbindingskarakter van een peptidebinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gevolg van het feit dat er geen rotatie mogelijk is rond een peptidebindin

A

De atomen liggen in een peptidevlak. Dus een polypeptideketen is een opeenvolging van peptidevlakken met als gemeenschappelijk scharnierpunt tussen 2 opeenvolgende vlakken een alfa-C-atoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Conformationele mobiliteit van een peptidebinding

A

Beperkt tot de mobiliteit van de scharnierpunten:
- phi: rotatie rond N-C
- psi: rotatie rond C-CR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ramanchandran plot

A

Visuele voorstelling van de phi en psi combinaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Donkere gebieden van een ramachandran plot

A

Gunstig conformatiepatroon. Max aantal H-bruggen en min sterische hinder.w

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een alfa-helix

A

rechtsdraaiende spiraal, 3,6 AZ per winding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stabiliserende interacties in een alfa helix

A

H-bruggen tussen groepen in dezelfde keten. Tussen de CO en de NH van een AZ 4 posities verder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oriëntatie van R-groepen bij alfa helix

A

naar buiten, deze kunnen zorgen voor verdere (de)stabilisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe kan er een knik ontstaan in een alfa helix

A
  • Proline residu: de N-C binding zit dan verwerkt in de 5ring
  • Meerdere R-groepen met dezelfde lading of ze zijn groot.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oriëntatie van de R-groepen in een b vouwblad

A

Alternerend omdat elke alfa-C een S-configuratie heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stabiliserende interacties in een vouwblad

A

H-bruggen tussen verschillende polypeptideketens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

antiparallelle vouwbladen

A
  • NH en CO groepen zijn optimaal georiënteerd
  • sterke H-bruggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

parallelle vouwbladen

A

minder sterke H-bruggen omdat de NH en CO groepen niet optimaal meer georiënteerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

tertiaire structuur

A

Verdere ruimtelijke vouwing van globulaire proteïnen.

17
Q

Stabiliserende interacties in een tertiaire structuur

A

H-bruggen tussen R-groepen, na vouwproces soms nog SS-bruggen voor extra fixatie

18
Q

Stap 1 tertiaire structuur

A

Vorming van motieven

19
Q

motieven

A

Dezelfde kenmerkende patronen van secundaire structuren die samen voorkomen

20
Q

voorbeelden van motieven

A
  • helix-turn-helix
  • b-haarspeldbocht
  • b-a-b
21
Q

Stap 2 tertiaire structuur

22
Q

Wat zijn domeinen

A

Zelfstandig functionerend deel van een eiwit ontstaan door combinatie van meerdere motieven, resterende secundaire structuurelementen, en niet-gestructureerde ketenfragmenten

23
Q

Quaternaire structuur

A

Meerdere polypeptideketens die in hun tertiaire structuur associëren tot een functionele oligomere eenheid.

24
Q

Oligomere proteïnen

A

Proteïnen die bestaan uit (meer dan) 2 polypeptideketens.

25
Denaturatie
Proteïne gaat over in een inactieve, flexibele lineaire conformatie die vaak onoplosbaar is. Door factoren die de zwakke interacties verbreken (Hitte, reagentia die in competitie gaan met H-bruggen)
26
Renaturatie
Herstel van de natieve, bio-actieve structuur van een eiwit nadat het gedenatureerd is.
27
kenmerken van globulaire proteïnen
- Secundaire, tertiaire structuur - Hydrofobe binnenkant - Hydrofiel oppervlak => beter oplosbaar in water - enzymen, transport, signaal - Myoglobine
27
kenmerken van vezelproteïnen
- bestaan volledig uit secundaire structuurelementen - door associatie vormen ze een "hogere" structuur: superhelix of gestapelde vouwbladstructuren - niet wateroplosbaar - structurele stevigheid
28
Experiment van Anfinsen
- Ribonuclease wordt volledig gedenatureerd door het behandelen met 8M ureum en b-mercapto-ethanol - alle zwakke interacties en disulfidebruggen werden verbroken - denaturerende reagentie verwijderen - door dialyse wordt de natieve, bio-actieve structuur spontaan hersteld
28
voorbeelden van vezelproteïnen
- keratine - collageen
29
conclusie van het experiment van Anfinsen
Het eiwit heeft geen externe factoren nodig om correct te vouwen, enkel de juiste omstandigheden. De karakteristieke 3D-structuur ligt volledig vast in de primaire structuur.
30
prostetische groep
Bijkomende (an)organische verbinding die permanent geassocieerd is met het eiwit.
31
cofactor
Bijkomende (an)organische verbinding die enkel tijdens de bio-activiteit reversibel geassocieerd is met het eiwit.
32
voorbeeld cofactor
metaalionen: Fe2+ en Zn2+
33
Coënzyme
indien de cofactor een kleine organische molecule is (NAD+, FAD, CoA)