Inf&Imm: ZSO 5 (deel 1) Flashcards

(20 cards)

1
Q

variatie in grootte en vorm van de antigeenbindende plaats op het antilichaam

A
  • Lage, ondiepe spleet
  • brede kloof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

antigeenbindingsplaats is afhankelijk van de verbinding

A
  • Kleine chemische verbindingen: bindingsplaats vgl. met de actieve plaats van een enzym
  • Grote, intacte eiwitmoleculen: bindingsplaats = uitgestrekt oppervlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

synoniem kruisreactiviteit

A

multispecificiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kruisreactiviteit/multispecificiteit

A
  • Antilichaam dat aan meer dan 1 antigeen kan binden
  • Eigenlijk is het antilichaam specifiek voor 1 antigeen maar het 2de past goed genoeg om toch een stabiele binding aan te gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ELISA

A

Enzyme Linked ImmunSorbent Assay

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Eigenschappen ELISA test

A
  • Zeer gevoelig
  • Eenvoudig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

basis van de ELISA test

A

Enzym is covalent gekoppeld aan een antilichaam om dan direct een antigeen op te sporen of om te binden aan een antigeen-antilichaamcomplex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Methode ELISA

A
  • Plastic plaat met putjes waarin het antigeen aan de binnenkant vastgehecht is
  • Serum van patiënt wordt in putjes geïncubeerd
  • Relevante antilichamen binden aan het antigeen.
  • Plaat wordt gewassen (overtollig serum en irrelevante antilichamen worden verwijderd)
  • 2de antilichaam (anti-mens) dat aan het enzym gekoppeld is wordt toegevoegd
  • 2de antilichaam bindt aan het antilichaam van de patient
  • kleurloos substraat toevoegen
  • enzym zet kleurloos substraat om in kleur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe gebeurt de screening van bloeddonoren

A

In het bloed wordt gezocht naar antilichamen tegen ziekteverwekkers die na infectie/vaccinatie ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Toepassing ELISA

A

Syfilis screening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

is VDRL (Venereal disease research laboratory test) een goede test?

A
  • test zoekt antilichamen tegen cardiolipine
  • gevoelige test
  • niet specifiek omdat de antilichamen ook kunnen voorkomen bij mensen met andere infecties/auto-immuunziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Specifieke serologische test om syfilis aan te tonen

A

FTA-ABS: Fluorescent Treponemal Antibody ABSorbed Test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe werkt FTA-ABS

A
  • Niet-specifieke antilichamen worden verwijderd mbv. absorptie met niet-pathogene treponemen
  • Serum wordt in contact gebracht met T. pallidum organismen op een microscoopglaasje
  • Antilichamen die gebonden waren worden zichtbaar gemaakt met FITC gelabeld aan anti-humane IgG-antilichamen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Doel lateral flow test

A

bepalen of een bepaald eiwit, antigeen of antilichaam aanwezig is in lichaamsvloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eigenschappen van de lateral flow test

A
  • gemakkelijk
  • geen speciale apparatuur vereist
  • relatief goedkoop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voorbeeld lateral flow test

A

zwangerschapstest

17
Q

Doel zwangerschapstest

A

aantonen of HCG aanwezig is in de urine van de mogelijk zwangere vrouw

18
Q

Methode zwangerschapstest

A
  • Urinemonster aanbrengen aan uiteinde van staafje
  • Urine wordt naar binnen gezogen
  • 1ste antilichaam: muizenantilichaam gekoppeld aan gekleurde bolletjes, ze binden aan het HCG indien aanwezig
    => complexvorming: HCG-antilichaam-bolletje
  • 2de antilichaam: gericht tegen een ander epitoop van HCG, bindt aan het complex
  • Er verschijnt een gekleurde lijn
  • 3de antilichaam: schapenantilichaam dat specifiek is voor het muizen Ig dat aan de bolletjes gebonden is, dit is een controlemechanisme om de resterende bolletjes op te vangen
19
Q

basis van immunofluorescentie

A

aan antilichamen zijn fluorescerende stoffen covalent gekoppeld

20
Q

welke fluorescerende stof wordt het vaakst gebruikt bij immunofluorescentie

A

FITC: fluoresceïne-isiothiocyanaat