Inf&Imm: ZSO 1 (deel 1) Flashcards

(20 cards)

1
Q

Wat is het eerste obstakel waarmee microben te maken hebben na indringen van de gastheer?

A

Het aangeboren IS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Interferonen

A

signaalstoffen (cytokinen) die door cellen van het immuunsysteem worden gemaakt om andere cellen te waarschuwen voor een virusinfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cytokinen

A

Signaalmoleculen die zorgen voor verbinding tussen het aangeboren en het adaptieve IS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Effectorcellen van het adaptieve IS

A

T- en B-lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Epitopen

A

Moleculaire structuur van de vreemde antigenen waar de receptoren aan binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vormen van antilichamen

A
  • BCR => Antigeenreceptor op B-cellen
  • Oplosbaar: Ig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klonale expansie

A
  • Er zijn een groot aantal B-cellen elk met een andere Ig op het celoppervlak
  • Wanneer een antigen een B-cel met specifieke receptor tegenkomt gaat de B-cel delen.
  • De B-cel met de specifieke receptor produceert identieke dochtercellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verschil BCR en TCR

A
  • BCR: bindt rechtstreeks aan het antigen
  • TCR: bindt aan verwerkt peptide dat gepresenteerd wordt via MHC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Unieke eigenschappen adaptief immuunsysteem

A
  • specifiek
  • geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

reactiesnelheid aangeboren en adaptief

A
  • Aangeboren: snel
  • Adaptief: traag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe herkennen fagocyterende cellen van het aangeboren immuunsysteem infecties?

A

Via PRRs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cellen betrokken bij het aangeboren immuunsysteem

A
  • neutrofielen
  • macrofagen
  • eosinofielen
  • mastcellen
  • NK-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tussen wat kunnen cellen van het adaptief IS onderscheid maken?

A

Niet-eigen en eigen antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klonale selectietheorie

A

het vermogen om specifiek niet-eigen moleculen te herkennen en er op te reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

belangrijkste kenmerken van de adaptieve immuunrespons

A
  • Specificiteit
  • Diversiteit: op elk antigen kan gereageerd worden
  • Geheugen: eerder contact met antigeen kan bij een 2de blootstelling een sterkere respons teweegbrengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cellen betrokken bij het adaptief IS

A
  • B-cel/plasmacel
  • CD4+ T-cel/CD8+ T-cel
17
Q

Producten van B-cellen

A

antilichamen
- gebonden = BCR
- opgelost = Ig

18
Q

antigeenpresenterende cellen

A
  • dendritische cellen
  • macrofagen
19
Q

parasitaire wormen bevinden zich op slijmvliezen van de gastheer, ze zijn dus moeilijk te bereiken, wie kan deze toch bestrijden?

A

Mastcellen en eosinofielen

20
Q

Virussen kunnen herkenning door lymfocyten vermijden, wie gaat dit tegen?

A

NK-cellen, ze detecteren een daling van MHC-expressie