LOI-H02b Mots Flashcards Preview

Frans LOI per hoofdstuk > LOI-H02b Mots > Flashcards

Flashcards in LOI-H02b Mots Deck (194)
Loading flashcards...
1
Q

je suis fâché <=> j’en suis fâche (c’est ma faute, j’en suis fâché)

A

ik ben boos <=> het spijt me

2
Q

échec m <=> les échecs

A

de tegenslag <=> het schaakspel

3
Q

Le Samu (Le Service d’aide médicale d’urgence)

A

de spoedeisende hulp (SEH)

4
Q

les bagages

A

de bagage

5
Q

les ciseaux

A

de schaar

6
Q

les devoirs

A

het huiswerk

7
Q

les environs

A

de omgeving

8
Q

les frais médicaux

A

de ziektekosten

9
Q

les lunettes

A

de bril

10
Q

les mathématiques

A

de wiskunde

11
Q

Les prestations sociales

A

de sociale voorzieningen

12
Q

les soins

A

hulp, behandeling, zorg; verzorging

13
Q

les soins médicaux ; les premiers soins

A

de eerste hulp

14
Q

les urgences

A

de spoedeisende hulp

15
Q

les vacances

A

de vakantie

16
Q

maison de retraite f

A

het bejaardentehuis

17
Q

majeur

A

belangrijkste

18
Q

malade [m/f]

A

ziek [zieke, patiënt]

19
Q

maladie f

A

ziekte

20
Q

malgré (= en dépit de)

A

ondanks

21
Q

massif

A

massaal, op grote schaal

22
Q

médecin conseil m

A

de controlerend geneesheer

23
Q

médecin de famille m

A

de huisarts

24
Q

médecin de garde m

A

de dienstdoende arts

25
Q

médecin m (aller chez le médecin)

A

dokter, (huis)arts

26
Q

médecin spécialiste m

A

de specialist

27
Q

médecine de pointe f

A

geavanceerde geneeskunde

28
Q

médecine f

A

geneeskunde

29
Q

médecine parallèle f

A

de alternatieve geneeskunde

30
Q

médicament m (prendre des médicaments)

A

medicijn, geneesmiddel

31
Q

mettre en cause

A

in gevaar brengen

32
Q

mettre en place

A

instellen

33
Q

mission f

A

taak, rol, opdracht

34
Q

ne craignez rien (ce n’est qu’une piqure.)

A

wees/t u niet bang

35
Q

ne pas avoir de chance

(je n’ai pas eu de chance ce matin.)

A

geen geluk hebben/pech hebben

36
Q

ne t’en fais pas / ne vous en faites pas

A

maak je/maakt u zich geen zorgen/wees niet ongerust

37
Q

net(te)

A

duidelijk (merkbaar)

38
Q

pagaille f

A

rotzooi, puinhoop

39
Q

penses-tu / pensez-vous !

(Une maison de retraite ? Penses-tu I)

A

geen denken aan!/geen sprake van!

40
Q

pénurie f

A

tekort

41
Q

peu

A

weinig, niet erg

42
Q

pour te/vous consoler

A

als troost

43
Q

pratiquer

A

uitoefenen

44
Q

prendre des gardes

A

dienstdoen

45
Q

prendre l’habitude (de)

A

de gewoonte aannemen (te/om)

46
Q

présenter (un rapport; ses excuses)

A

aanbieden

47
Q

présenter un danger

A

een gevaar betekenen

48
Q

propice

A

geschikt, gunstig

49
Q

public

A

openbaar

50
Q

puisque

A

aangezien, daar

51
Q

qualifié

A

bevoegd

52
Q

qu’il s’agisse de … ou de …

A

of het nu gaat om … of om …

53
Q

rapport m

A

verslag, rapport, verband

54
Q

rapport m

A

verband

55
Q

rechigner à

A

geen zin hebben in, afkerig zijn van

56
Q

réforme f

A

de hervorming; de vernieuwing

57
Q

remboursement des soins m

A

de ziektekostenvergoeding

58
Q

résulter de

A

voortvloeien uit, het gevolg zijn van

59
Q

retarder (ralentir)

A

vertragen, ophouden

60
Q

retarder

A

achterlopen (van klok)

61
Q

retarder (ajourner)

A

uitstellen

62
Q

salle d’attente f

A

de wachtkamer

63
Q

sans complaisance

A

zonder er doekjes om te winden

64
Q

sans issue

A

hopeloos, uitzichtloos

65
Q

se faire examiner

A

zich laten onderzoeken

66
Q

se faire opérer

A

zich laten opereren; geopereerd worden

67
Q

se faire radiographier

A

foto’s laten maken; zich laten doorlichten

68
Q

se porter malade

A

zich ziek melden

69
Q

se rendre compte de

A

zich rekenschap geven (van); beseffen

70
Q

se suicider

A

zelfmoord plegen

71
Q

sécurité sociale (la Sécu) f

A

de sociale zekerheid

72
Q

sens des responsabilités m

A

verantwoordelijkheidsgevoel

73
Q

s’équiper (de)

A

zich uitrusten (met)

74
Q

service des urgences m

A

de eerstehulpdienst

75
Q

signe m

A

teken

76
Q

sois / soyez tranquille (Sois tranquille, il s’en remettra.)

A

wees/t u gerust

77
Q

sophistique

A

geavanceerd

78
Q

souscrire au régime d’assurance maladie

A

zich inschrijven bij de zorgverzekering

79
Q

succomber à la suite d’une maladie

A

aan een ziekte bezwijken

80
Q

suicide m

A

de zelfmoord

81
Q

supprimer

A

weghalen, afschaffen

82
Q

tant que

A

zolang

83
Q

tel

A

zoals

84
Q

témoigner (de)

A

getuigen (van), blijk geven (van)

85
Q

tomber malade

A

ziek worden

86
Q

toucher l’indemnité de maladie

A

in de ziektewet lopen

87
Q

traîner une maladie

A

maar niet van een ziekte afkomen

88
Q

un livre <=> une livre

A

een boek <=> een pond

89
Q

un manche <=> une manche

A

een steel <=> een mouw

90
Q

un mot de réconfort

(je vous écris juste un mot de réconfort.)

A

een opbeurend woord/een woord van troost

91
Q

un peu

A

een beetje

92
Q

un poêle <=> une poêle

A

een kachel <=> een koekenpan

93
Q

un somme <=> une somme

A

een slaapje <=> een (geld)som, bedrag

94
Q

un tour <=> une tour

A

een rondreis, beurt, ommetje <=> een toren

95
Q

urgence f

A

spoedgeval

96
Q

urgence f (la nécessite d’agir vite ; être d’extrême urgence)

A

urgentie, spoedgeval

97
Q

urgent

(il est urgent de le prévenir.)

A

dringend

98
Q

ik ben boos <=> Het spijt me

A

je suis fâché <=> j’en suis fâche

(c’est ma faute, j’en suis fâché)

99
Q

de tegenslag <=> het schaakspel

A

échec m <=> les échecs

100
Q

de spoedeisende hulp (SEH)

A

Le Samu (Le Service d’aide médicale d’urgence)

101
Q

de bagage

A

les bagages

102
Q

de schaar

A

les ciseaux

103
Q

het huiswerk

A

les devoirs

104
Q

de omgeving

A

les environs

105
Q

de ziektekosten

A

les frais médicaux

106
Q

de bril

A

les lunettes

107
Q

de wiskunde

A

les mathématiques

108
Q

de sociale voorzieningen

A

Les prestations sociales

109
Q

hulp, behandeling, zorg; verzorging

A

les soins

110
Q

de eerste hulp

A

les soins médicaux ; les premiers soins

111
Q

de spoedeisende hulp

A

les urgences

112
Q

de vakantie

A

les vacances

113
Q

het bejaardentehuis

A

maison de retraite f

114
Q

belangrijkste

A

majeur

115
Q

ziek [zieke, patiënt]

A

malade [m/f]

116
Q

ziekte

A

maladie f

117
Q

ondanks

A

malgré (= en dépit de)

118
Q

massaal, op grote schaal

A

massif

119
Q

de controlerend geneesheer

A

médecin conseil m

120
Q

de huisarts

A

médecin de famille m

121
Q

de dienstdoende arts

A

médecin de garde m

122
Q

dokter, (huis)arts

A

médecin m (aller chez le médecin)

123
Q

de specialist

A

médecin spécialiste m

124
Q

geavanceerde geneeskunde

A

médecine de pointe f

125
Q

geneeskunde

A

médecine f

126
Q

de alternatieve geneeskunde

A

médecine parallèle f

127
Q

medicijn, geneesmiddel

A

médicament m (prendre des médicaments)

128
Q

in gevaar brengen

A

mettre en cause

129
Q

instellen

A

mettre en place

130
Q

taak, rol, opdracht

A

mission f

131
Q

wees/t u niet bang

A

ne craignez rien (ce n’est qu’une piqure.)

132
Q

geen geluk hebben/pech hebben

A

ne pas avoir de chance

(je n’ai pas eu de chance ce matin.)

133
Q

maak je/maakt u zich geen zorgen/wees niet ongerust

A

ne t’en fais pas / ne vous en faites pas

134
Q

duidelijk (merkbaar)

A

net(te)

135
Q

rotzooi, puinhoop

A

pagaille f

136
Q

geen denken aan!/geen sprake van!

A

penses-tu / pensez-vous !

(Une maison de retraite ? Penses-tu I)

137
Q

tekort

A

pénurie f

138
Q

weinig, niet erg

A

peu

139
Q

als troost

A

pour te / vous consoler

140
Q

uitoefenen

A

pratiquer

141
Q

dienstdoen

A

prendre des gardes

142
Q

de gewoonte aannemen (te/om)

A

prendre l’habitude (de)

143
Q

aanbieden

A

présenter (un rapport; ses excuses)

144
Q

een gevaar betekenen

A

présenter un danger

145
Q

geschikt, gunstig

A

propice

146
Q

openbaar

A

public

147
Q

aangezien, daar

A

puisque

148
Q

bevoegd

A

qualifié

149
Q

of het nu gaat om … of om …

A

qu’il s’agisse de … ou de …

150
Q

verslag, rapport, verband

A

rapport m

151
Q

verband

A

rapport m

152
Q

geen zin hebben in, afkerig zijn van

A

rechigner à

153
Q

de hervorming; de vernieuwing

A

réforme f

154
Q

de ziektekostenvergoeding

A

remboursement des soins m

155
Q

voortvloeien uit, het gevolg zijn van

A

résulter de

156
Q

vertragen, ophouden

A

retarder (= ralentir)

157
Q

achterlopen (van klok)

A

retarder

158
Q

uitstellen

A

retarder (= ajourner)

159
Q

de wachtkamer

A

salle d’attente f

160
Q

zonder er doekjes om te winden

A

sans complaisance

161
Q

hopeloos, uitzichtloos

A

sans issue

162
Q

zich laten onderzoeken

A

se faire examiner

163
Q

zich laten opereren; geopereerd worden

A

se faire opérer

164
Q

foto’s laten maken; zich laten doorlichten

A

se faire radiographier

165
Q

zich ziek melden

A

se porter malade

166
Q

zich rekenschap geven (van); beseffen

A

se rendre compte de

167
Q

zelfmoord plegen

A

se suicider

168
Q

de sociale zekerheid

A

sécurité sociale (la Sécu) f

169
Q

verantwoordelijkheidsgevoel

A

sens des responsabilités m

170
Q

zich uitrusten (met)

A

s’équiper (de)

171
Q

de eerstehulpdienst

A

service des urgences m

172
Q

teken

A

signe m

173
Q

wees/t u gerust

A

sois / soyez tranquille (Sois tranquille, il s’en remettra.)

174
Q

geavanceerd

A

sophistique

175
Q

zich inschrijven bij de zorgverzekering

A

souscrire au régime d’assurance maladie

176
Q

aan een ziekte bezwijken

A

succomber à la suite d’une maladie

177
Q

de zelfmoord

A

suicide m

178
Q

weghalen, afschaffen

A

supprimer

179
Q

zolang

A

tant que

180
Q

zoals

A

tel

181
Q

getuigen (van), blijk geven (van)

A

témoigner (de)

182
Q

ziek worden

A

tomber malade

183
Q

in de ziektewet lopen

A

toucher l’indemnité de maladie

184
Q

maar niet van een ziekte afkomen

A

traîner une maladie

185
Q

een boek <=> een pond

A

un livre <=> une livre

186
Q

een steel <=> een mouw

A

un manche <=> une manche

187
Q

een opbeurend woord/een woord van troost

A

un mot de réconfort

(je vous écris juste un mot de réconfort.)

188
Q

een beetje

A

un peu

189
Q

een kachel <=> een koekenpan

A

un poêle <=> une poêle

190
Q

een slaapje <=> een (geld)som, bedrag

A

un somme <=> une somme

191
Q

een rondreis, beurt, ommetje <=> een toren

A

un tour <=> une tour

192
Q

spoedgeval

A

urgence f

193
Q

urgentie, spoedgeval

A

urgence f (la nécessite d’agir vite ; être d’extrême urgence)

194
Q

dringend

A

urgent

(il est urgent de le prévenir.)