LOI-H34 Mots Flashcards Preview

Frans LOI per hoofdstuk > LOI-H34 Mots > Flashcards

Flashcards in LOI-H34 Mots Deck (128)
Loading flashcards...
1
Q

abstention f

A

onthouding

2
Q

abstentionnisme m

A

stemonthouding

3
Q

ballotage m

A

de onbesliste uitslag

4
Q

scrutin de ballotage m

A

herstemming

5
Q

bulletin de vote m

A

stembiljet

6
Q

bureau de vote m

A

stembureau

7
Q

campagne électorale f

A

verkiezingscampagne

8
Q

candidat m

A

kandidaat

9
Q

être/se porter candidat aux élections

A

kandidaat zijn / zich stellen voor verkiezing

10
Q

dépouiller

A

tellen (van de stemmen))

11
Q

électeur m

A

kiezer

12
Q

élection f

A

verkiezing

13
Q

élu m

A

de gekozene

14
Q

éparpillement m

A

versnippering

15
Q

isoloir m

A

stemhokje

16
Q

en lice

A

in het strijdperk

17
Q

majorité f

A

meerderheid

18
Q

motion f

A

motie

19
Q

motion de censure f

A

motie van wantrouwen

20
Q

présidentielle f

A

presidentsverkiezingen

21
Q

protestataire

A

protest-

22
Q

scrutin m

A

verkiezing

23
Q

siège m

A

zetel

24
Q

suffrage m

A

verkiezing

25
Q

système électoral m

A

kiesstelsel

26
Q

au premier/second tour

A

in de eerste/tweede ronde

27
Q

les voix (19 % des voix)

A

de stemmen

28
Q

voter (voter pour/contre)

A

stemmen

29
Q

clôture du scrutin f

A

sluiting van de stembureaus

30
Q

résultat du scrutin m

A

stembusuitslag

31
Q

tour de scrutin m

A

verkiezingsronde

32
Q

scrutin majoritaire m

A

verkiezing bij meerderheid van stemmen

33
Q

aberrant

A

abnormaal, absurd

34
Q

abomination f

A

afschuw, afgrijzen

35
Q

alterner

A

(af)wisselen

36
Q

la couardise f

A

lafheid, lafhartigheid

37
Q

le décalage m

A

verschil, kloof

38
Q

déconsidérer

A

in diskrediet brengen

39
Q

déferler

A

binnenstromen

40
Q

le délabrement m

A

verval

41
Q

démesuré

A

buitenproportioneel

42
Q

discerner

A

onderscheiden

43
Q

épingler

A

vastpinnen, pakken

44
Q

fausser

A

vertekenen, vervormen, vervalsen

45
Q

la haine f

A

haat

46
Q

haut la main

A

bij handopsteken

47
Q

Haut les mains!

A

handen omhoog!

48
Q

à l’issue de

A

na afloop van

49
Q

loin de

A

verre van

50
Q

la myopie f

A

bijziendheid; kortzichtigheid

51
Q

partisan

A

bevooroordeeld, partijdig

52
Q

préconiser

A

aandringen op, pleiten voor

53
Q

préétabli

A

vooraf vastgesteld

54
Q

proférer des invectives

A

scheldwoorden uiten

55
Q

le reniement m

A

verloochening, verraad, afzwering

56
Q

rétif

A

koppig, weerspannig

57
Q

sans heurts

A

zonder strubbelingen, zonder slag of stoot

58
Q

singer

A

na-apen, nadoen

59
Q

sortir à genoux

A

afdruipen

60
Q

susciter

A

(op)wekken

61
Q

tempéré

A

gematigd

62
Q

vertige m

A

duizeling, verwarring, roes

63
Q

avoir le vertige

A

duizelig zijn, hoogtevrees hebben

64
Q

voler en éclats

A

in stukken vliegen

65
Q

onthouding

A

abstention f

66
Q

stemonthouding

A

abstentionnisme m

67
Q

de onbesliste uitslag

A

ballotage m

68
Q

herstemming

A

scrutin de ballotage m

69
Q

stembiljet

A

bulletin de vote m

70
Q

stembureau

A

bureau de vote m

71
Q

verkiezingscampagne

A

campagne électorale f

72
Q

kandidaat

A

candidat m

73
Q

kandidaat zijn / zich stellen voor verkiezing

A

être/se porter candidat aux élections

74
Q

tellen (van de stemmen))

A

dépouiller

75
Q

kiezer

A

électeur m

76
Q

verkiezing

A

élection f

77
Q

de gekozene

A

élu m

78
Q

versnippering

A

éparpillement m

79
Q

stemhokje

A

isoloir m

80
Q

in het strijdperk

A

en lice

81
Q

meerderheid

A

majorité f

82
Q

motie

A

motion f

83
Q

motie van wantrouwen

A

motion de censure f

84
Q

presidentsverkiezingen

A

présidentielle f

85
Q

protest-

A

protestataire

86
Q

verkiezing

A

scrutin m

87
Q

zetel

A

siège m

88
Q

verkiezing

A

suffrage m

89
Q

kiesstelsel

A

système électoral m

90
Q

in de eerste/tweede ronde

A

au premier/second tour

91
Q

de stemmen

A

les voix (19 % des voix)

92
Q

stemmen

A

voter (voter pour/contre)

93
Q

sluiting van de stembureaus

A

clôture du scrutin f

94
Q

stembusuitslag

A

résultat du scrutin m

95
Q

verkiezingsronde

A

tour de scrutin m

96
Q

verkiezing bij meerderheid van stemmen

A

scrutin majoritaire m

97
Q

abnormaal, absurd

A

aberrant

98
Q

afschuw, afgrijzen

A

abomination f

99
Q

(af)wisselen

A

alterner

100
Q

lafheid, lafhartigheid

A

la couardise f

101
Q

verschil, kloof

A

le décalage m

102
Q

in diskrediet brengen

A

déconsidérer

103
Q

binnenstromen

A

déferler

104
Q

verval

A

le délabrement m

105
Q

buitenproportioneel

A

démesuré

106
Q

onderscheiden

A

discerner

107
Q

vastpinnen, pakken

A

épingler

108
Q

vertekenen, vervormen, vervalsen

A

fausser

109
Q

haat

A

la haine f

110
Q

bij handopsteken

A

haut la main

111
Q

handen omhoog!

A

Haut les mains!

112
Q

na afloop van

A

à l’issue de

113
Q

verre van

A

loin de

114
Q

bijziendheid; kortzichtigheid

A

la myopie f

115
Q

bevooroordeeld, partijdig

A

partisan

116
Q

aandringen op, pleiten voor

A

préconiser

117
Q

vooraf vastgesteld

A

préétabli

118
Q

scheldwoorden uiten

A

proférer des invectives

119
Q

verloochening, verraad, afzwering

A

le reniement m

120
Q

koppig, weerspannig

A

rétif

121
Q

zonder strubbelingen, zonder slag of stoot

A

sans heurts

122
Q

na-apen, nadoen

A

singer

123
Q

afdruipen

A

sortir à genoux

124
Q

(op)wekken

A

susciter

125
Q

gematigd

A

tempéré

126
Q

duizeling, verwarring, roes

A

vertige m

127
Q

duizelig zijn, hoogtevrees hebben

A

avoir le vertige

128
Q

in stukken vliegen

A

voler en éclats