LOI-H03a Mots Flashcards Preview

Frans LOI per hoofdstuk > LOI-H03a Mots > Flashcards

Flashcards in LOI-H03a Mots Deck (184)
Loading flashcards...
1
Q

accompagner (un filet mignon accompagné d’une sauce aux trois poivres)

A

vergezeld doen gaan van

2
Q

accompagner

A

vergezellen, begeleiden

3
Q

accoutumance f

A

gewenning

4
Q

affecter

A

(ongunstig) beïnvloeden

5
Q

affectif

A

gevoels-

6
Q

affronter

A

hoofd bieden aan

7
Q

allergie (être allergique à un certain médicament)

A

overgevoeligheid, allergie

8
Q

alternative f (= la solution de rechange)

A

alternatief

9
Q

ampoule f

A

ampul

10
Q

annihiler

A

teniet doen

11
Q

antidépresseur m

A

antidepressivum

12
Q

anxiolytique m

A

middel tegen angsten

13
Q

artificiel/le

A

kunstmatig

14
Q

atout m

A

troef

15
Q

attitude f (= comportement m) (Quelle est son attitude à l’égard de ce problème? Elle garde une attitude réservée.)

A

gedrag; houding, instelling

16
Q

autoguérison f

A

zelfgenezing

17
Q

autrui

A

anderen, een ander

18
Q

avec précaution

A

voorzichtig

19
Q

avouer (reconnaître, approuver)

A

bekennen, toegeven

20
Q

avouer (reconnaître pour sien, admettre)

A

erkennen

21
Q

baptiser (Ils ont baptisé la digue du nom de son créateur.)

A

een naam geven;

22
Q

baptiser (Ils vont faire baptiser leur fils le 15 août.)

A

dopen

23
Q

bénéfique (adj.)

A

heilzaam

24
Q

bienêtre m (le mieux être = état plus heureux, amélioration du bienêtre)

A

gevoel van welbehagen

25
Q

cachet m (le cachet d’aspirine)

A

tablet

26
Q

calmant m

A

kalmeringsmiddel

27
Q

cap m

A

kaap, klip

28
Q

capsule f

A

capsule

29
Q

cependant

A

echter, toch

30
Q

comprimé m

A

tablet

31
Q

consommation f

A

inname, gebruik

32
Q

consommer

A

gebruiken, verbruiken

33
Q

contre-indication f

A

contra indicatie

34
Q

courant/e

A

gangbaar; stromend

35
Q

cure f

A

kuur, behandeling

36
Q

de nature à

A

van dien aard dat, zodanig dat

37
Q

déception f

A

teleurstelling

38
Q

démarche f

A

stap; methode

39
Q

dépendance f

A

afhankelijkheid

40
Q

dépression nerveuse f

A

zenuwinzinking

41
Q

déprime f

A

depressie, zwaarmoedigheid

42
Q

désormais

A

van nu af aan, voortaan

43
Q

deuil m

A

rouw; diepe droefheid

44
Q

développer

A

ontwikkelen

45
Q

diffuser

A

verspreiden, uitzenden

46
Q

digestif

A

spijsverterings-

47
Q

diminution f

A

vermindering, afname

48
Q

distiller

A

distilleren, stoken

49
Q

dit(e)(s)

A

zogenoemde

50
Q

douleur morale, psychique f

A

geestelijke pijn

51
Q

échange m (troc m, transaction commerciale f)

A

handelstransactie

52
Q

échange m (communication réciproque f)

A

uitwisseling

53
Q

échapper (à)

A

ontkomen, ontsnappen (aan): ontgaan

54
Q

écran m

A

het (beeld)scherm

55
Q

effet secondaire m

A

bijwerking, het neveneffect

56
Q

effort m

A

inspanning; poging

57
Q

élaborer

A

uitwerken

58
Q

en douceur

A

zachtjes, in alle rust

59
Q

en fonction de

A

in samenhang met; afhankelijk van

60
Q

ensoleillement m

A

zonneschijn

61
Q

environnement m

A

omgeving, het milieu

62
Q

épisode m

A

fase; gebeurtenis, voorval

63
Q

état dépressif

A

depressieve gemoedstoestand

64
Q

être dû à

A

te wijten zijn aan

65
Q

être muni de diplômes

A

in het bezit zijn van diploma’s

66
Q

être présumé/supposé faire qc

A

geacht worden iets te doen

67
Q

étude f

A

studie; het onderzoek

68
Q

excessif/ive

A

bovenmatig; buitensporig

69
Q

exposition f

A

blootstelling; tentoonstelling

70
Q

faire des démarches

A

stappen ondernemen

71
Q

faire partie de

A

deel uitmaken van

72
Q

faire ses preuves

A

zich bewijzen

73
Q

gélule f

A

capsule

74
Q

guérir (se rétablir) (Mieux vaut prévenir que guérir)

A

genezen

75
Q

guetter

A

bedreigen; bespieden

76
Q

il n’en reste pas moins que

A

desalniettemin

77
Q

imprimer

A

afdrukken

78
Q

injection f (Donner une injection; recevoir une injection)

A

injectie

79
Q

insomnie f

A

slapeloosheid

80
Q

intérêt m

A

belangstelling; het belang

81
Q

irritabilité f

A

prikkelbaarheid

82
Q

l’allopathe m/f

A

allopaat

83
Q

lampe halogène f

A

halogeenlamp

84
Q

l’échapper belle

A

dans ontspringen

85
Q

les anxiolytiques

A

angstwerende middelen

86
Q

les idées noires

A

sombere gedachten

87
Q

les médecines douces, complémentaires, non-conventionnelles

A

alternatieve geneeswijzen

88
Q

les médecines douces/complémentaires

A

alternatieve geneeswijzen

89
Q

lumineux/euse) (adj.)

A

lichtgevend

90
Q

lumineux/euse) (adj.) (= lucide, clair)

A

helder;

91
Q

manier

A

hanteren; omgaan met

92
Q

médicament m

A

geneesmiddel

93
Q

vergezeld doen gaan van

A

accompagner (un filet mignon accompagné d’une sauce aux trois poivres)

94
Q

vergezellen, begeleiden

A

accompagner

95
Q

gewenning

A

accoutumance f

96
Q

(ongunstig) beïnvloeden

A

affecter

97
Q

gevoels-

A

affectif

98
Q

hoofd bieden aan

A

affronter

99
Q

overgevoeligheid, allergie

A

allergie (être allergique à un certain médicament)

100
Q

alternatief

A

alternative f (= la solution de rechange)

101
Q

ampul

A

ampoule f

102
Q

teniet doen

A

annihiler

103
Q

antidepressivum

A

antidépresseur m

104
Q

middel tegen angsten

A

anxiolytique m

105
Q

kunstmatig

A

artificiel/le

106
Q

troef

A

atout m

107
Q

gedrag; houding, instelling

A

attitude f (= comportement m) (Quelle est son attitude à l’égard de ce problème? Elle garde une attitude réservée.)

108
Q

zelfgenezing

A

autoguérison f

109
Q

anderen, een ander

A

autrui

110
Q

voorzichtig

A

avec précaution

111
Q

bekennen, toegeven

A

avouer (reconnaître, approuver)

112
Q

erkennen

A

avouer (reconnaître pour sien, admettre)

113
Q

een naam geven;

A

baptiser (Ils ont baptisé la digue du nom de son créateur.)

114
Q

dopen

A

baptiser (Ils vont faire baptiser leur fils le 15 août.)

115
Q

heilzaam

A

bénéfique (adj.)

116
Q

gevoel van welbehagen

A

bienêtre m (le mieux être = état plus heureux, amélioration du bienêtre)

117
Q

tablet

A

cachet m (le cachet d’aspirine)

118
Q

kalmeringsmiddel

A

calmant m

119
Q

kaap, klip

A

cap m

120
Q

capsule

A

capsule f

121
Q

echter, toch

A

cependant

122
Q

tablet

A

comprimé m

123
Q

inname, gebruik

A

consommation f

124
Q

gebruiken, verbruiken

A

consommer

125
Q

contra indicatie

A

contre-indication f

126
Q

gangbaar; stromend

A

courant/e

127
Q

kuur, behandeling

A

cure f

128
Q

van dien aard dat, zodanig dat

A

de nature à

129
Q

teleurstelling

A

déception f

130
Q

stap; methode

A

démarche f

131
Q

afhankelijkheid

A

dépendance f

132
Q

zenuwinzinking

A

dépression nerveuse f

133
Q

depressie, zwaarmoedigheid

A

déprime f

134
Q

van nu af aan, voortaan

A

désormais

135
Q

rouw; diepe droefheid

A

deuil m

136
Q

ontwikkelen

A

développer

137
Q

verspreiden, uitzenden

A

diffuser

138
Q

spijsverterings-

A

digestif

139
Q

vermindering, afname

A

diminution f

140
Q

distilleren, stoken

A

distiller

141
Q

zogenoemde

A

dit(e)(s)

142
Q

geestelijke pijn

A

douleur morale, psychique f

143
Q

handelstransactie

A

échange m (troc m, transaction commerciale f)

144
Q

uitwisseling

A

échange m (communication réciproque f)

145
Q

ontkomen, ontsnappen (aan): ontgaan

A

échapper (à)

146
Q

het (beeld)scherm

A

écran m

147
Q

bijwerking, het neveneffect

A

effet secondaire m

148
Q

inspanning; poging

A

effort m

149
Q

uitwerken

A

élaborer

150
Q

zachtjes, in alle rust

A

en douceur

151
Q

in samenhang met; afhankelijk van

A

en fonction de

152
Q

zonneschijn

A

ensoleillement m

153
Q

omgeving, het milieu

A

environnement m

154
Q

fase; gebeurtenis, voorval

A

épisode m

155
Q

depressieve gemoedstoestand

A

état dépressif

156
Q

te wijten zijn aan

A

être dû à

157
Q

in het bezit zijn van diploma’s

A

être muni de diplômes

158
Q

geacht worden iets te doen

A

être présumé/supposé faire qc

159
Q

studie; het onderzoek

A

étude f

160
Q

bovenmatig; buitensporig

A

excessif/ive

161
Q

blootstelling; tentoonstelling

A

exposition f

162
Q

stappen ondernemen

A

faire des démarches

163
Q

deel uitmaken van

A

faire partie de

164
Q

zich bewijzen

A

faire ses preuves

165
Q

capsule

A

gélule f

166
Q

genezen

A

guérir (se rétablir) (Mieux vaut prévenir que guérir)

167
Q

bedreigen; bespieden

A

guetter

168
Q

desalniettemin

A

il n’en reste pas moins que

169
Q

afdrukken

A

imprimer

170
Q

injectie

A

injection f (Donner une injection; recevoir une injection)

171
Q

slapeloosheid

A

insomnie f

172
Q

belangstelling; het belang

A

intérêt m

173
Q

prikkelbaarheid

A

irritabilité f

174
Q

allopaat

A

l’allopathe m/f

175
Q

halogeenlamp

A

lampe halogène f

176
Q

dans ontspringen

A

l’échapper belle

177
Q

angstwerende middelen

A

les anxiolytiques

178
Q

sombere gedachten

A

les idées noires

179
Q

alternatieve geneeswijzen

A

les médecines douces, complémentaires, non-conventionnelles

180
Q

alternatieve geneeswijzen

A

les médecines douces/complémentaires

181
Q

lichtgevend

A

lumineux/euse) (adj.)

182
Q

helder;

A

lumineux/euse) (adj.) (= lucide, clair)

183
Q

hanteren; omgaan met

A

manier

184
Q

geneesmiddel

A

médicament m