LOI-H17a Mots Flashcards
(116 cards)
1
Q
exploitation f
A
bedrijf
2
Q
quota laitier
A
melkquotum
3
Q
viande bovine f
A
rundvlees
4
Q
foncier m
A
grond
5
Q
cessation d’activité f
A
bedrijfsstop
6
Q
ressource f
A
hulpbron, voorraad
7
Q
environnement m
A
milieu
8
Q
les produits chimiques
A
de chemicaliën, chemische producten
9
Q
ravageur m
A
vernieler
10
Q
nuisance f
A
hinder, overlast, schadelijkheid
11
Q
agricole
A
landbouw-, agrarisch
12
Q
exploitation agricole f
A
landbouwbedrijf
13
Q
machine agricole f
A
landbouwmachine
14
Q
politique agricole f
A
landbouwbeleid
15
Q
ouvrier agricole m
A
landarbeider
16
Q
agriculteur m
A
landbouwer, boer
17
Q
berger m
A
herder
18
Q
les bovins
A
rundvee
19
Q
céréalier
A
graan-
20
Q
blé m
A
tarwe
21
Q
orge f
A
gerst
22
Q
avoine f
A
haver
23
Q
maïs m
A
maïs
24
Q
riz m
A
rijst
25
seigle m
rogge
26
céréalier
graanverbouwer
27
champ m
veld
28
charrue f
ploeg
29
cultiver
bebouwen, kweken, verbouwen
30
cultiver (= travailler) la terre;
het land bebouwen
31
les terres cultivables
landbouwgronden
32
culture de la vigne f
wijnbouw
33
élevage m
veeteelt
34
élevage industriel m
bio-industrie
35
élevage intensif/extensif
intensieve / extensieve veeteelt
36
élever du bétail
veefokken;
37
éleveur de porcs m
varkensfokker
38
engrais (chimique) m
(kunst)mest
39
exproprier
onteigenen
40
faucher
maaien
41
ferme f
boerderij
42
fermier
boeren
43
poulet fermier m
scharrelkip
44
fertilisation f
bemesting
45
fourrage m
veevoer
46
fourrager
voeder
47
fumier m
mest(vaalt)
48
hectare m
hectare
49
irriguer
irrigeren
50
moisson f (= récolte f)
oogst
51
pâturage m (= le pré)
wei
52
paysan m
boer
53
pesticide m
bestrijdingsmiddel
54
plantation f
planten, het poten; de aanplant
55
propriété f
landgoed
56
rural
plattelands-, landbouw-
57
exode rural m
plattelandsvlucht
58
les ruraux
plattelandsbevolking
59
bedrijf
exploitation f
60
melkquotum
quota laitier
61
rundvlees
viande bovine f
62
grond
foncier m
63
bedrijfsstop
cessation d'activité f
64
hulpbron, voorraad
ressource f
65
milieu
environnement m
66
de chemicaliën, chemische producten
les produits chimiques
67
vernieler
ravageur m
68
hinder, overlast, schadelijkheid
nuisance f
69
landbouw-, agrarisch
agricole
70
landbouwbedrijf
exploitation agricole f
71
landbouwmachine
machine agricole f
72
landbouwbeleid
politique agricole f
73
landarbeider
ouvrier agricole m
74
landbouwer, boer
agriculteur m
75
herder
berger m
76
rundvee
les bovins
77
graan-
céréalier
78
tarwe
blé m
79
gerst
orge f
80
haver
avoine f
81
maïs
maïs m
82
rijst
riz m
83
rogge
seigle m
84
graanverbouwer
céréalier
85
veld
champ m
86
ploeg
charrue f
87
bebouwen, kweken, verbouwen
cultiver
88
het land bebouwen
cultiver (= travailler) la terre;
89
landbouwgronden
les terres cultivables
90
wijnbouw
culture de la vigne f
91
veeteelt
élevage m
92
bio-industrie
élevage industriel m
93
intensieve / extensieve veeteelt
élevage intensif/extensif
94
veefokken;
élever du bétail
95
varkensfokker
éleveur de porcs m
96
(kunst)mest
engrais (chimique) m
97
onteigenen
exproprier
98
maaien
faucher
99
boerderij
ferme f
100
boeren
fermier
101
scharrelkip
poulet fermier m
102
bemesting
fertilisation f
103
veevoer
fourrage m
104
voeder
fourrager
105
mest(vaalt)
fumier m
106
hectare
hectare m
107
irrigeren
irriguer
108
oogst
moisson f (= récolte f)
109
wei
pâturage m (= le pré)
110
boer
paysan m
111
bestrijdingsmiddel
pesticide m
112
planten, het poten; de aanplant
plantation f
113
landgoed
propriété f
114
plattelands-, landbouw-
rural
115
plattelandsvlucht
exode rural m
116
plattelandsbevolking
les ruraux
