Inf&Imm_H15 (D3) Flashcards
(10 cards)
1
Q
soorten immunofluorescentie
A
- direct
- indirect
- nieuw: ELISA
2
Q
Hoe werkt directe immunofluorescentie
A
- BIOPT met antigenen waar al auto-antilichamen aan gebonden zijn.
- Er wordt een fluorescent gelabeld anti-humaan antilichaam toegevoegd.
3
Q
staal voor directe immunofluorescentie
A
weefselbiopt
4
Q
nadeel directe immunofluorescentie
A
alleen mogelijk voor toegankelijke weefsels
5
Q
Hoe werkt indirecte immunofluorescentie
A
- Er zit een antigeen op een glaasje
- er wordt serum van de patiënt aan toegevoegd
- als er auto-antilichamen aanwezig zijn dan binden die aan het antigeen
- er wordt nu anti-humaan fluorescent-gelabeld antilichaam toegevoegd
6
Q
staal voor indirecte fluorescentie
A
bloedstaal
7
Q
nieuwere test
A
ELISA
8
Q
Werking ELISA (kort)
A
- Antigeen is vastgehecht aan vaste drager.
- serum van patiënt wordt toegevoegd
- Autoantilichamen worden opgespoord met een anti-humaan antilichaam dat gekoppeld is aan een enzym
- Enzym veroorzaakt fluorescentie
- Hoeveelheid fluorescentie is evenredig met hoeveelheid auto-antilichaam
9
Q
voordelen ELISA
A
- hogere gevoeligheid voor lage antistofniveaus
- hoeveelheid antilichaam kan gekwantificeerd worden
10
Q
valkuil bij het opsporen van auto-antilichamen voor de diagnose van AIZ
A
Sommige auto-antilichamen komen in lage concentraties voor bij volkomen gezonde personen => vals-positief